Home

Gerechtshof Arnhem, 27-01-2005, AS8292, 03-02405

Gerechtshof Arnhem, 27-01-2005, AS8292, 03-02405

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting.

Het opleggen van een boete voor het onjuist toepassen van de margeregeling is volgens het Hof terecht.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde meervoudige belastingkamer

nummer 03/02405 (Omzetbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/ [P]

aangevallen beslissingen : uitspraken op bezwaar

betreft : boetebeschikkingen, opgelegd bij naheffingsaanslagen omzetbelasting 1998 tot en met 2001

nummers : [01.F01.8501, 02.F01.9502, 03.F01.0501 en 04.F01.1501]

mondelinge behandeling : op 13 januari 2005 te Arnhem

niet verschenen : hoewel daartoe uitgenodigd, zijn beide partijen met kennisgeving aan het Hof niet verschenen

gronden:

1. Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak die zich bezighoudt met de handel in en de export van gebruikte personenauto’s naar - voornamelijk - (voormalige) Oostbloklanden en Afrika.

Per 27 maart 2002 heeft hij die onderneming ingebracht in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Autohandel [X] B.V.

2. In de onderhavige jaren (1998 tot en met 2001) past belanghebbende voor het bepalen van de winstmarge de zogenoemde globalisatieregeling toe (artikel 28d van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) juncto artikel 4c, eerste lid, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: Uitv. Besch.). Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de in artikel 4c, derde lid, van de Uitv. Besch. geboden mogelijkheid af te zien van toepassing van globalisatie.

3. De partner van belanghebbende verzorgt dagelijks de administratie. Na ieder kwartaal wordt de administratie bij de accountant aangeleverd, die vervolgens de aangifte omzetbelasting opstelt. Daarnaast wordt door de accountant extracomptabel een autoboek op kentekens bijgehouden.

4. Ter zake van de uitvoer van gebruikte personenauto’s naar niet-EU landen heeft belanghebbende het nultarief van artikel 9, tweede lid, onderdeel b, van de Wet toegepast. Hij heeft echter nagelaten op de marge-inkopen een correctie toe te passen als bedoeld in het vijfde lid van artikel 4c van de Uitv. Besch..

Uit een boekenonderzoek dat heeft plaatsgevonden in november 2002 is gebleken dat de correctie had moeten worden toegepast tot de volgende bedragen:

1998: ƒ 60.400

1999: ƒ 28.950

2000: ƒ 83.450

2001: ƒ 68.800

5. Belanghebbende heeft voorts personenauto’s geleverd aan afnemers die woonachtig zijn in andere lidstaten van de Gemeenschap. Belanghebbende heeft met betrekking tot deze auto’s voor toepassing van de globalisatieregeling de marge-inkopen in aanmerking genomen en op de leveringen vervolgens het nultarief toegepast. De Inspecteur heeft de marge-inkopen gecorrigeerd. Het gaat daarbij om de volgende bedragen:

1998: ƒ 11.675

2000: ƒ 15.000

2001: ƒ 15.353

6. Tot slot is tijdens het boekenonderzoek geconstateerd dat belanghebbende in de jaren 1999 en 2000 de margeregeling heeft toegepast op personenauto’s die met omzetbelasting zijn ingekocht en bij de doorverkoop zijn gefactureerd met toepassing van de margeregeling. In verband daarmee heeft de Inspecteur de volgende correcties toegepast: 1999 2000

minder verkopen auto’s margeregeling ƒ 17.850 ƒ 8.500

meer verschuldigde omzetbelasting ƒ 3.123 ƒ 1.265

7. Ter zake van de onder 4 tot en met 6 genoemde correcties heeft de Inspecteur wegens grove schuld vergrijpboeten opgelegd van 25%.

8. In geschil is of de vergrijpboeten terecht zijn opgelegd.

9. Niet in geschil is dat de onder 4 tot en met 6 bedoelde correcties terecht zijn toegepast. Uit het bezwaarschrift en het beroepschrift blijkt in verband daarmee dat het bezwaar en beroep niet zijn gericht tegen de naheffingsaanslagen zelf doch uitsluitend tegen de “in de naheffingsaanslagen begrepen boetes”, oftewel uitsluitend tegen de boetebeschikkingen. De naheffingsaanslagen zijn derhalve inmiddels onherroepelijk komen vast te staan.

10. Nu belanghebbende de margeregeling onjuist heeft toegepast en hij daardoor niet het wettelijk verschuldigde bedrag aan omzetbelasting op aangifte heeft voldaan, is – mede gelet op hetgeen de Inspecteur in paragraaf 7 van zijn verweerschrift heeft aangevoerd en het Hof aannemelijk acht – naar het oordeel van het Hof in dezen sprake van een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid van belanghebbende. Belanghebbendes stelling, wat daar ook van zij, dat hij zelf onvoldoende kennis had van de margeregeling en de verwerking daarvan in de aangifte en dat hij - teneinde de boete te beperken - de aangifte derhalve niet vrijwillig heeft kunnen verbeteren, doet daaraan niet af.

11. Belanghebbende heeft gesteld dat zijn accountant de fouten bij het opstellen van de aangiften omzetbelasting heeft gemaakt en dat die fouten niet aan hem kunnen worden toegerekend, omdat hij in redelijkheid niet behoefde te twijfelen aan de juiste taakvervulling van de accountant. Ook deze stelling faalt. Uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, leidt het Hof slechts af dat de accountant bij het opstellen van de aangiften niet heeft opgemerkt dat belanghebbende de margeregeling onjuist heeft toegepast. Het enkele feit dat belanghebbende vervolgens in goed vertrouwen de door de accountant verzorgde aangiften heeft ondertekend, leidt er niet toe dat de gemaakte fouten niet aan belanghebbende kunnen worden toegerekend. Niet aannemelijk is immers geworden dat in het onderhavige geval sprake is geweest van door de accountant terzake aan belanghebbende gedane mededelingen of aan hem verstrekte adviezen die belanghebbende heeft gevolgd (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 15 juli 1988, nr. 24.483, BNB 1988/270).

12. Ten aanzien van de onder 5 bedoelde correctie overweegt het Hof nog het volgende. De margeregeling is ook van toepassing op intracommunautaire leveringen van gebruikte personenauto’s. Belanghebbende had ter zake van de onder 5 bedoelde leveringen derhalve niet het nultarief mogen toepassen, doch omzetbelasting moeten voldoen over de winstmarge. De Inspecteur had op zijn beurt niet de marge-inkopen moeten corrigeren, maar omzetbelasting moeten naheffen over de winstmarge. Ook als het over die winstmarge verschuldigde bedrag aan omzetbelasting lager zou zijn dan het thans nageheven bedrag, waarover op grond van de gedingstukken overigens geen uitsluitsel kan worden verkregen, zou het Hof de desbetreffende naheffingsaanslagen niet kunnen verminderen, omdat die reeds onherroepelijk zijn komen vast te staan (vgl. onder 9). Het Hof vindt in het hiervóór overwogene echter wel aanleiding de opgelegde boeten voor de desbetreffende jaren (1998, 2000 en 2001) te matigen tot 20%.

13. Het beroep is gedeeltelijk gegrond.

proceskosten:

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 322 (1 punt voor proceshandelingen maal € 322 maal factor 1 voor het gewicht van de zaak).

beslissing:

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,

- vermindert de voor het jaar 1998 bij beschikking vastgestelde boete tot € 974 (20% van ƒ 10.735 is ƒ 2.147),

- handhaaft de voor het jaar 1999 bij beschikking vastgestelde boete,

- vermindert de voor het jaar 2000 bij beschikking vastgestelde boete tot € 1.330 (20% van ƒ 14.662 is ƒ 2.932),

- vermindert de voor het jaar 2001 bij beschikking vastgestelde boete tot € 996 (20% van € 4.981),

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 116,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 322 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 27 januari 2005 door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. J.B.H. Röben en mr. J. Lamens, raadsheren.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

Dit proces-verbaal is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Lamens.

(A.W.M. van der Waerden) (J. Lamens)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 februari 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.