Home

Gerechtshof Arnhem, 22-02-2005, AT0764, 02-02767

Gerechtshof Arnhem, 22-02-2005, AT0764, 02-02767

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
22 februari 2005
Datum publicatie
21 maart 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AT0764
Zaaknummer
02-02767

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

De kosten verbonden aan een door een huisarts met “burn-out” gevolgde cursus met het oog op persoonlijke ontwikkeling vormen geen ondernemingskosten.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 02/02767 (Inkomstenbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende: [X]

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/ [P]

Aangevallen beslissing: uitspraak op bezwaar

Betreft : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998

Nummer : [01.H.86]

Mondelinge behandeling: op 8 februari 2005 te Arnhem

Waarbij verschenen: [belanghebbende alsmede de Inspecteur].

gronden:

1. Belanghebbende, geboren in 1955, is huisarts en oefende dat beroep in het onderhavige jaar uit in een maatschap samen met een collega-huisarts (hierna: de huisartsenmaatschap). Begin 1998 heeft belanghebbende een zogenoemde “burn out” gekregen waardoor hij tijdelijk niet in staat was zijn beroep uit te oefenen en in verband daarmee een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving. Belanghebbende heeft zijn aandeel in de huisartsenmaatschap ingebracht in een zogenoemde man-vrouw-maatschap (de ondermaatschap) met een winstverdeling tussen belanghebbende en zijn echtgenote van 75% - 25%.

2. Tijdens genoemde “burn out” heeft belanghebbende in april 1998 een vierdaagse personal development cursus gevolgd met de naam [A] met de bedoeling om het functioneren binnen de eigen werkkring te verbeteren en zijn beroep in de oude huisartsenmaatschap te hervatten. Uiteindelijk is dit niet gelukt en is de huisartsenmaatschap beëindigd per 1 januari 1999. Voorafgaand aan die beëindiging was de ondermaatschap reeds per 1 maart 1998 ontbonden. Vanaf 1999 heeft belanghebbende de uitoefening van zijn beroep hervat door waar te nemen voor collega-huisartsen.

3. Bij de aanslagregeling heeft verweerder de ten laste van de winst van belanghebbende gebrachte kosten van voornoemde cursus ƒ 4.500 en het in verband daarmee als scholingsaftrek opgevoerde bedrag van ƒ 2.960 (in totaal derhalve ƒ 7.460) niet als zakelijke lasten erkend. Voorts heeft verweerder een zogenoemde - niet in geschil zijnde - “Oort”-correctie aangebracht van ƒ 113. Bij het vaststellen van het belastbare inkomen is de correctie - onverklaard - beperkt gebleven tot een bedrag van ƒ 6.624. Tussen partijen is niet in geschil dat de aftrek van de kosten en de correctie daarvan slechts bij belanghebbende in aanmerking genomen moeten worden.

4. Belanghebbende stelt dat hij de cursus enkel heeft gevolgd om weer als zelfstandig huisarts werkzaam te kunnen zijn en meent dat de daarmee gemoeide kosten daarom ten laste van zijn winst kunnen worden gebracht. De omstandigheid dat hij na het volgen van de cursus vanaf 1999 weer fulltime als huisarts werkzaam is geweest (waarnemingen) en sinds 2001 als zelfstandig huisarts in goede harmonie met nieuwe collega’s in een huisartsenpraktijk functioneert ziet belanghebbende als het bewijs dat de cursus heeft bijgedragen aan de uitoefening van zijn beroep.

5. Ter zitting is namens belanghebbende uitdrukkelijk verklaard dat de training niet is gevolgd in verband met de behandeling van een ziekte maar enkel ter verbetering van het functioneren binnen de eigen werkkring. Grote aantallen medewerkers van diverse grote bedrijven hebben dezelfde training gevolgd met hetzelfde doel als belanghebbende, namelijk dat zij na het volgen van de training beter zouden functioneren binnen hun werkkring.

6. Kosten in de winstsfeer zijn aftrekbaar als zij voldoende verband houden met de ondernemingsuitoefening. Dit brengt mee dat de kosten van een door een ondernemer gevolgde cursus of training ten laste van de winst kunnen worden gebracht indien de cursus of training is gericht op het verkrijgen of op peil houden van de vakbekwaamheid die nodig is om de onderneming of het zelfstandige beroep te kunnen (blijven) uitoefenen.

7. In de door belanghebbende overgelegde brochure van de door hem gevolgde cursus [A] staat met betrekking tot de doelstelling van de training vermeld:

“[A] is een uniek concept voor persoonlijke ontwikkeling (...).

Deze compacte vierdaagse training versterkt de competentie en het bewustzijn van de eigen mogelijkheden, het zelfvertrouwen en het gevoel van eigenwaarde. Het unieke van het concept is hierbij dat je leert dat persoonlijke ontwikkeling iets is wat je samen doet.

(...)”

Daarnaast wordt met betrekking tot de doelgroep opgemerkt:

“[A] is geschikt voor elke persoon die behoefte heeft aan persoonlijke heroriëntatie of aan een nieuwe impuls in persoonlijke ontwikkeling.

(...)

In elk seminar zitten mensen van allerlei niveaus en achtergrond; van vele verschillende bedrijven en instellingen en privé.”

Een en ander strookt met belanghebbendes betoog ter zitting dat de cursus speciaal is gericht op het vinden van eigen sterke en zwakke punten en daarmee op een (weer) zo goed mogelijk functioneren.

8. Uit het vorenstaande leidt het Hof af dat de training is gericht op de bewustwording en de ontwikkeling van de persoonlijke uitrusting van de deelnemer waarvan deze ook geheel onafhankelijk van de uitoefening van zijn functie of beroep profijt kan hebben. De cursus heeft daarmee een algemeen vormend karakter waarvan niet kan worden volgehouden dat sprake is van een directe bijdrage aan de behoorlijke uitoefening van het beroep van huisarts. De enkele omstandigheid dat de door de cursus in het vooruitzicht gestelde ontwikkeling van inzicht in de eigen persoonlijkheid en de versterking van het zelfvertrouwen hebben bijgedragen aan de beëindiging van de tijdelijke arbeidsongeschiktheid en daarmee aan het behoud van het eerder door hem uitgeoefende beroep is daartoe onvoldoende.

9. De omstandigheid dat de door belanghebbende gemaakte kosten voor hem niet als kosten van de onderneming kunnen worden aangemerkt brengt mee dat hij geen aanspraak kan maken op de scholingsaftrek van artikel 11c van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, overeenkomstig hetgeen is beslist in het arrest van de Hoge Raad van 28 november 2003, nr. 37.810, V.N. 2003/61.10.

10. Belanghebbende stelt dat bedrijven die in grote getale medewerkers naar de training hebben gestuurd de ter zake gemaakte kosten wel in aftrek hebben kunnen brengen respectievelijk de scholingsaftrek wel hebben kunnen toepassen. Voor zover belanghebbende met die stelling een beroep heeft willen doen op het gelijkheidbeginsel faalt dat beroep aangezien, vergeleken met de situatie waarin belanghebbende verkeert, geen sprake is van feitelijk en rechtens gelijke gevallen. Nog afgezien van de omstandigheid dat het bij de grote bedrijven doorgaans gaat om medewerkers met een leidinggevende functie en de training alsdan wel in direct verband kan staan met de uitgeoefende functie, gelden voor de aftrekbaarheid van kosten gemaakt ten behoeve van werknemers andere criteria dan voor de aftrekbaarheid van kosten ten behoeve van de ondernemer zelf. Ook uitgaven met een privé-karakter voor werknemers kunnen voor de werkgever aftrekbaar loon vormen. Hoewel deze uitgaven daarmee niet hun privé-karakter verliezen is de aftrekbaarheid daarvan alsdan niet in geding omdat zij voor de werkgever ondernemingslasten vormen. De omstandigheid dat de uitgaven niet steeds leiden tot belastbaar loon bij de werknemer doet daaraan niet af.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 22 februari 2005 door mr. M.C.M. de Kroon voorzitter, mr. T.J. Matthijssen en mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheren.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (M.C.M. de Kroon)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 maart 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.