Home

Gerechtshof Arnhem, 10-03-2005, AT0810, 03-01439

Gerechtshof Arnhem, 10-03-2005, AT0810, 03-01439

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
10 maart 2005
Datum publicatie
21 maart 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AT0810
Zaaknummer
03-01439
Relevante informatie
Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 27, Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 35

Inhoudsindicatie

Schenkingsrecht.

Toepassing van de zogenoemde samenvoegingsregeling in het kader van het schenkingsrecht mag niet tot een verkapte navordering leiden.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde meervoudige belastingkamer

nummer 03/01439 (Schenkingsrecht)

U i t s p r a a k op het beroep van:

1. [X-1 te Z/1 (Duitsland)],

2. [X-2 te Z/2],

3. [X-3 te Z/3 (Schotland)],

4. [X-4 te Z/4],

5. [X-5 te Z/5],

6. [X-6 te Z/6],

7. [X-7 te Z/7],

(hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/[P] (hierna: Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbenden betreffende na te melden aan hen opgelegde aanslagen schenkingsrecht 2002.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbenden sub 1 tot en met 7 zijn aanslagen schenkingsrecht 2002 opgelegd ten bedrage van respectievelijk € 835, € 2.313, € 125, € 2.853, € 1.326, € 1.030 en € 243.

1.2. Na daartegen door belanghebbenden gemaakt bezwaar, zijn de aanslagen bij uitspraak op bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd.

1.3. Belanghebbenden hebben tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbenden hebben vervolgens een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 27 januari 2005 te Arnhem. Aldaar is verschenen en gehoord [de gemachtigde] van belanghebbenden. De Inspecteur is, met kennisgeving achteraf, niet verschenen.

1.5. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. Feiten

Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.

2.1. Belanghebbenden hebben op 31 juli 2002 schenkingen vrij van recht ontvangen van Stichting Familiefonds [A] (hierna: Familiefonds). Van deze schenkingen heeft het Familiefonds aangifte gedaan.

2.2. De Inspecteur heeft bij de berekening van het bedrag dat belanghebbenden sub 1 tot en met 6 in 2002 aan schenkingsrecht moeten betalen de door hen op 14 juli 2000, 30 juli 2001 en 31 juli 2002 van het Familiefonds ontvangen schenkingen vrij van recht bij elkaar opgeteld. Vervolgens heeft hij voor iedere schenking afzonderlijk berekend wat, met toepassing van het tarief en de vrijstellingen van dat desbetreffende jaar, verschuldigd zou zijn geweest indien op het moment dat de desbetreffende schenking werd gedaan, de samenvoegingsregeling van artikel 27, eerste lid, van de Successiewet 1956 (hierna: SW) zou hebben gegolden.

2.3. Voor belanghebbende sub 7 is dezelfde berekeningsmethode gevolgd met dien verstande dat hij op 14 juli 2000 geen schenking van het Familiefonds heeft ontvangen.

2.4. In zijn verweerschrift heeft de Inspecteur onder andere het volgende voorbeeld van de door hem gevolgde berekeningsmethode opgenomen:

Schenking 1999 vrij van recht f. 2.000

Schenking 2000 vrij van recht f. 8.010

Totaal schenking f. 10.010

Vrijstelling 2000 f. 5.035

Belast f. 4.975 x 75% (zie artikel 35, eerste lid SW)

= f. 3.731 (primair recht)

Bruto verkrijging: f. 3.731 + f. 10.010 = f. 13.741

Verschuldigde belasting: f. 13.741 x 41% = f. 5.633

Hiervan is toerekenbaar aan 2000: f. 8.010/f. 10.010 x f. 5.633 = f. 4.507

Naar het tarief van 1999 zou hierover verschuldigd zijn:

Schenking f. 10.010

Vrijstelling 1999 f. 4.951

Belast f. 5.059 x 75% (zie artikel 35, eerste lid SW)

= f. 3.794 (primair recht)

Bruto verkrijging: f. 3.794 + f. 10.010 = f. 13.804

Verschuldigde belasting: f. 13.804 x 41% = f. 5.659

Hiervan is toerekenbaar aan 1999: f. 2000/f. 10.010 x f. 5.659 = f. 1.130

Totaal in 2000 verschuldigd schenkingsrecht f. 4.507 + f. 1.130 = f. 5.637

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. In zijn verweerschrift geeft de Inspecteur aan dat voor wat betreft de belanghebbenden sub 1 tot en met 6 ten onrechte ook de schenkingen van 14 juli 2000 bij de berekening van het schenkingsrecht zijn betrokken aangezien deze schenkingen niet binnen de 24 maandsperiode van artikel 27, eerste lid, van de SW vallen.

3.2. Tussen partijen is nu nog in geschil of de Inspecteur de samenvoegingsregeling van artikel 27, eerste lid, van de SW op de juiste wijze heeft toegepast door bij de berekening van het schenkingsrecht over 2002 voor de in 2001 ontvangen schenking uit te gaan van de vrijstellingen en het tarief van 2001.

3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen namens belanghebbenden ter zitting nog is toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.4. Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslagen met een bedrag van in totaal € 555. De Inspecteur concludeert eveneens tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslagen met een bedrag van in totaal € 396.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In artikel 27, eerste lid, van de SW is bepaald dat indien in een tijdsverloop van twee jaren door dezelfde schenker aan dezelfde begiftigde verschillende schenkingen zijn gedaan, deze worden aangemerkt als deel uitmakende van één schenking ten belope van het gezamenlijke bedrag.

4.2. De strekking van dit artikel is om het onbedoeld gebruik maken van een vrijstelling tegen te gaan, evenals het ontgaan van progressie. Zonder dit artikel zou het eenvoudig zijn om wat economisch als één schenking gezien kan worden zodanig in de tijd te spreiden dat deze onder het vrijgestelde bedrag blijft dan wel dat de progressie gedrukt wordt.

4.3. In dit geval heeft de Inspecteur echter niet alleen de binnen voormeld tijdsverloop van twee jaren vallende schenkingen bij elkaar opgeteld, maar gaat hij bij de (nadere) vaststelling van de aanslagen schenkingsrecht 2002, voor wat betreft de in 2001 ontvangen schenkingen uit van het tarief en de vrijstellingen van 2001. Door zo te handelen vordert de Inspecteur naar het oordeel van het Hof via een omweg na over 2001, hetgeen niet is toegestaan. De schenkingen van 2001 en 2002 mogen uitsluitend bij elkaar worden opgeteld teneinde het ontgaan van progressie en het onbedoeld gebruik maken van een vrijstelling in 2002 tegen te gaan.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof begroot deze kosten – overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht – op € 33 aan reis- en verblijfkosten.

6. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag van belanghebbende:

- sub 1 met € 307

- sub 2 met € 9

- sub 3 met € 76

- sub 4 met € 9

- sub 5 met € 15

- sub 6 met € 75

- sub 7 met € 64

- gelast de Staat aan belanghebbenden te vergoeden het door deze gestorte griffierecht van € 232;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbenden, vastgesteld op € 33, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon deze kosten aan belanghebbenden moet vergoeden.

Aldus gedaan op 10 maart 2005 door mr M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. J.B.H. Röben, vice-president en prof. dr. J.W. Zwemmer, raadsheer.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Van der Waerden als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(A.W.M. van der Waerden) (M.C.G.J. van Well)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 10 maart 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.