Home

Gerechtshof Arnhem, 16-03-2005, AT2055, 02-03375

Gerechtshof Arnhem, 16-03-2005, AT2055, 02-03375

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
16 maart 2005
Datum publicatie
30 maart 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AT2055
Zaaknummer
02-03375

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Nu geen sprake is geweest van een vervreemding ten gevolge van overheidsingrijpen heeft belanghebbende geen recht op toepassing van de verruimde vervangingsreserve.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 02/03375 (inkomstenbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/[P]

aangevallen beslissing : uitspraken op bezwaar

betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 alsmede aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 1999

nummer [01.H.96 onderscheidenlijk 01.W.96]

mondelinge behandeling : op 2 maart 2005 te Arnhem

waarbij verschenen : belanghebbende en [zijn gemachtigde]

waarbij niet verschenen : de Inspecteur ([de Inspecteur] heeft erin toegestemd dat de mondelinge behandeling zou geschieden zonder [zijn aanwezigheid])

gronden:

1. Belanghebbende drijft met zijn echtgenote in de vorm van een maatschap een agrarische onderneming. Het bedrijf is gevestigd in de gemeente [Z] in een gebied waarvan de bestemming volgens het bestemmingsplan agrarisch is. De verdeling van de winst tussen de maten geschiedt op basis van de verhouding 50% - 50%.

2. Op 11 augustus 1998 heeft op initiatief van [A] BV -vastgoed en projectontwikkeling- een overleg plaatsgehad tussen een met de portefeuille Ruimtelijke Ordening belaste wethouder van de gemeente [Z] en vertegenwoordigers van genoemde BV inzake een ontwikkelingsvoorstel van de BV tot het realiseren van woningbouw in het gebied “[Q]” (in dit gebied is belanghebbendes bedrijf gelegen). Blijkens een verslag van de vergadering “Portefeuille-overleg Ruimtelijke Ordening” van de gemeente [Z] van 16 november 1998 was op dat moment het “interne onderzoek terzake” nog niet afgerond door de gemeente. Op 20 april 1999 is door de gemeente [Z] besloten het gebied [Q] aan te wijzen als nieuw woongebied. In de raadsvergadering van 25 mei 2000 heeft het college van B & W aan de raad van de gemeente [Z] voorgesteld in te stemmen met de tekst van de zogenoemde intentie-overeenkomst voor de lokatie [Q] als nieuw woongebied. Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van een - op maart 2000 gedagtekend - concept van die intentie-overeenkomst. De inhoud hiervan dient als hier herhaald en ingelast te worden aangemerkt. De procedure tot herziening van het bestemmingsplan is heden nog niet afgerond.

3. Op 19 november 1998 hebben de maten, voor zover hier van belang, één ha - tot het ondernemingsvermogen behorende - grond verkocht aan [A] BV. De juridische levering hiervan heeft plaatsgehad op 1 februari 1999. Ter zake van een deel, te weten ƒ 335.000, van de met deze vervreemding behaalde boekwinst is door de maten in 1998 een vervangingsreserve gevormd. Vervolgens hebben de maten in het onderhavige jaar (1999) 2.48.20 ha grond gekocht voor ƒ 54.960 per ha. Op de aanschafprijs hiervan is ten laste van de vervangingsreserve een bedrag van ƒ 36.416 afgeboekt.

4. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu het in 1998 vervreemde bedrijfsmiddel in 1999 volledig is vervangen, het restant van de vervangingsreserve (ƒ 298.584) op de voet van artikel 14, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) in de ondernemingswinst van het onderwerpelijke jaar dient te worden opgenomen. Deswege heeft hij bij het vaststellen van de onderhavige aanslag de helft van voornoemd restant, ofwel een bedrag van ƒ 149.292 in het inkomen van belanghebbende begrepen.

5. Belanghebbende stelt dat hij op grond van de in de resolutie van de staatssecretaris van Financiën van 25 augustus 1992, nr. DB92/3157, BNB 1992/313 (hierna: de resolutie) vervatte goedkeuring met betrekking tot - kort gezegd - de vervreemding van een bedrijfsmiddel ten gevolge van overheidsingrijpen, niet gehouden is het restant van de gevormde vervangingsreserve in de winst over 1999 op te nemen.

6. De resolutie behelst - voor zover hier van belang - het volgende.

“(...)

1. Inleiding

Voor toepassing van vervangingsreserve (...) is (…) een aantal voorwaarden geformuleerd. Op basis van de hardheidsclausule is goedgekeurd dat in geval van een door overheidsingrijpen veroorzaakte dwangpositie ook gebruik kan worden gemaakt van de vervangingsreserve (...) als niet aan alle voorwaarden daartoe is voldaan (...).

2. Overheidsingrijpen

Onder overheidsingrijpen dient in dit verband te worden verstaan het handelen van de overheid als de instantie die de bevoegdheid heeft over te gaan tot onteigening als bedoeld voor de toepassing van artikel 57, eerste lid, onderdeel a, van de Wet. Tevens wordt in dit verband onder overheidsingrijpen verstaan de totstandkoming van een bestemmingsplan waarbij de nieuwe bestemming er toe leidt dat de onderneming uiteindelijk niet langer op de oorspronkelijke plaats kan worden uitgeoefend. Bijvoorbeeld een bestemmingsplan dat voorziet in woningbouw, zodat agrarische aanwending van de grond uiteindelijk niet meer mogelijk is.

3. Goedkeuring

Wordt bij vervreemding van een bedrijfsmiddel ten gevolge van overheidsingrijpen een boekwinst gerealiseerd, dan keur ik goed dat de inspecteur toestaat dat deze desgewenst wordt afgeboekt op de kostprijs van het vervangende bedrijfsmiddel ook indien:

- sprake is van een bedrijfsmiddel dat voor een uitbreiding wordt aangeschaft, dan wel een bedrijfsmiddel dat niet eenzelfde economische functie vervult als het vervreemde bedrijfsmiddel of

- sprake is van staking van de onderneming en het opnieuw voor eigen rekening gaan drijven van een onderneming.

De overige voorwaarden van artikel 14 van de Wet dienen hierbij onverkort te worden toegepast. (...).

4. (...)

5. Overige situaties

Buiten gevallen van overheidsingrijpen zullen verzoeken om toepassing van de hardheidsclausule niet worden ingewilligd.

(...)”.

7. Belanghebbende stelt dat in dezen sprake is van een vervreemding ten gevolge van overheidsingrijpen. Uit een in 1997 gedane mededeling van een provinciale landinrichtingscommissie en de in augustus 1998 aangevangen gesprekken tussen de gemeente en [A] BV kon immers, aldus belanghebbende, ten tijde van de vervreemding van de onderhavige grond (november 1998) worden afgeleid dat het vigerende bestemmingsplan binnenkort zou worden gewijzigd van een agrarische naar een woonbestemming.

8. De door belanghebbende genoemde omstandigheden rechtvaardigen - gelijk de Inspecteur betoogt - naar het oordeel van het Hof niet de conclusie dat in dezen sprake is van een vervreemding ten gevolge van overheidsingrijpen als bedoeld in de resolutie. Ten tijde van de verkoop van de onderhavige grond was immers het interne onderzoek door de gemeente naar de haalbaarheid van het plan nog niet afgerond. De gedingstukken bieden geen enkel aanknopingspunt voor de juistheid van belanghebbendes - kennelijke - stelling dat reeds in november 1998 een eerste aanzet tot het wijzigen van het bestemmingsplan was gegeven. Zulks lag ook niet in de rede, aangezien de gemeenteraad de in de - eerst in 2000 opgestelde - intentie-overeenkomst genoemde plannen en exploitatieovereenkomst nog moest goedkeuren.

9. De uit 1997 stammende mededeling van de provinciale landinrichtingscommissie biedt evenmin steun aan belanghebbendes visie, reeds omdat belanghebbende (ook zelf) erkent dat wijziging van de agrarische bestemming op dat moment (nog) niet aan de orde was.

10. De omstandigheid dat, naar belanghebbende in onderdeel 2 van zijn pleitnota betoogt, de projectontwikkelaar bereid was voor de onderhavige grond een hogere prijs per vierkante meter te betalen dan voor andere - eveneens aan die projectontwikkelaar verkochte - grond, noopt niet tot een andere conclusie. Die prijs, die kennelijk berust op een inschatting van de projectontwikkelaar met betrekking tot de aanwendingsmogelijkheden van de grond, zegt immers niets over een ingrijpen door de gemeente inzake de bestemming van het gebied.

11. Belanghebbende is, zo volgt uit het hiervóór overwogene, niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat hij voldoet aan de in de resolutie vervatte goedkeuring verbonden voorwaarden.

12. Nu de grond ter zake waarvan de vervangingsreserve is gevormd in 1999 is vervangen, dient het restant van de vervangingsreserve op grond van artikel 14, eerste lid, van de Wet in de winst over het onderhavige jaar te worden opgenomen.

13. Het beroep is ongegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 16 maart 2005 door de raadsheer mr. Den Ouden als voorzitter, de president mr. Hammerstein en de raadsheer mr. Kooijmans.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Van der Leij als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(K. van der Leij) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 maart 2005

Tegen deze uit Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.