Home

Gerechtshof Arnhem, 16-03-2005, AT2548, 02-04341

Gerechtshof Arnhem, 16-03-2005, AT2548, 02-04341

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
16 maart 2005
Datum publicatie
30 maart 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AT2548
Zaaknummer
02-04341
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 27e

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Via de weg van “omkering en verzwaring” van de bewijslast acht het Hof bewezen dat belanghebbende inkomsten uit mensensmokkel heeft genoten.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Derde meervoudige belastingkamer

nummer 02/04341 (Inkomstenbelasting)

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Belanghebbende heeft voor het jaar 1998 een belastbaar inkomen aangegeven van ƒ 13.666. Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur het aangegeven belastbaar inkomen verhoogd naar een bedrag van ƒ 95.233.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij de uitspraak van 13 december 2002 het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 februari 2005. Aldaar zijn verschenen en gehoord [belanghebbende en zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur].

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende heeft voor het jaar 1998 een belastbaar inkomen aangegeven van ƒ 13.666.

2.2. Bij de vaststelling van de aanslag heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen van belanghebbende verhoogd met een bedrag van ƒ 81.567. Van deze correctie heeft een bedrag van ƒ 57.120 betrekking op de door belanghebbende genoten opbrengsten uit mensensmokkel.

2.3. De strafkamer van de rechtbank [Q] acht, blijken een vonnis van 9 april 2002, wettig en overtuigend bewezen dat belanghebbende gedurende de periode van 1 januari 1997 tot en met 9 augustus 2000 zich schuldig heeft gemaakt aan smokkel van enige tientallen personen die daardoor illegaal toegang tot of verblijf in Nederland of de overige Schengenlanden hebben verkregen.

2.4. Het gerechtshof te Arnhem heeft, blijkens het ter zitting overgelegde arrest van 5 december 2002, in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank [Q] vernietigd en de zaak teruggewezen. Redengevend daarvoor is dat het vonnis niet is gewezen door drie rechters die het gehele onderzoek ter terechtzitting hebben bijgewoond.

2.5. Ter zitting heeft de Inspecteur een naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek opgesteld zogeheten stam proces-verbaal van 4 januari 2001, van [A en B], beiden werkzaam bij Politie Kernteam [R], overgelegd alsmede een door [C], hoofdagent van politie, opgestelde rapportage van 22 januari 2001.

3. Het geschil

Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil of de bij de vaststelling van het belastbaar bedrag door de Inspecteur toegepaste correctie ter zake van de opbrengsten uit mensensmokkel, terecht in aanmerking is genomen. Het standpunt van belanghebbende houdt kort gezegd in dat de bestreden uitspraak onjuist is omdat de Inspecteur, gelet op de vernietigde uitspraak van de rechtbank [Q], de correctie onvoldoende heeft onderbouwd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Het Hof heeft vastgesteld dat de Inspecteur de aangifte op diverse punten, voor een totaalbedrag van ƒ 81.567, heeft gecorrigeerd en dat belanghebbende, zoals ter zitting is bevestigd, in beroep uitsluitend de correctie ten aanzien van de inkomsten uit mensensmokkel ad ƒ 57.120 betwist. Op grond hiervan neemt het Hof aan dat belanghebbende (in ieder geval) een bedrag van ƒ 24.447 heeft verzuimd als inkomen aan te geven. Gezien de hoogte van dit bedrag in verhouding tot het door belanghebbende aangegeven belastbare inkomen van ƒ 13.666, heeft belanghebbende zijn belastbare inkomen tot een aanzienlijk te laag bedrag aangegeven en heeft hij, nog ervan afgezien of de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in het jaar 1998 inkomsten uit mensensmokkel heeft genoten, reeds daarom niet de vereiste aangifte gedaan.

4.2. Indien de vereiste aangifte niet is gedaan, moet het Hof op grond van artikel 27e, letter a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen het beroep ongegrond verklaren, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak van de Inspecteur onjuist is.

4.3. De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende in het jaar 1998 een inkomen van ƒ 57.120 heeft genoten in verband met het smokkelen van mensen. De Inspecteur heeft tot staving van de gestelde opbrengsten uit mensensmokkel verwezen naar de ter zitting overgelegde rapportages naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek en aangevoerd dat daaruit is gebleken dat belanghebbende op 10 december 1999 in een afgeluisterd telefoongesprek heeft verklaard dat hij vanuit Turkije wel 50 personen naar [S] heeft gebracht, dat de visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in totaal 30 keer een visum heeft afgegeven aan een Turkse onderdaan die was uitgenodigd door belanghebbende of een met hem verbonden persoon, en dat de netto-opbrengst per gesmokkeld persoon 3.000 DM bedraagt. Verder heeft de Inspecteur aangevoerd dat de strafkamer van de rechtbank [Q] in een vonnis van 9 april 2002 wettig en overtuigend bewezen heeft geacht dat belanghebbende gedurende de periode van 1 januari 1997 tot en met 9 augustus 2000 zich schuldig heeft gemaakt aan smokkel van enige tientallen personen die daardoor illegaal toegang tot of verblijf in Nederland of de overige Schengenlanden hebben verkregen.

4.4. Belanghebbende heeft de correctie betwist door aan te voeren dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank inmiddels heeft vernietigd, dat uit het vonnis niet kan worden afgeleid dat belanghebbende 17 personen per jaar heeft gesmokkeld en dat de resultaten uit het strafrechtelijk onderzoek niet gebruikt mogen worden omdat hij nog niet onherroepelijk is veroordeeld. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met dit betoog niet overtuigend de onjuistheid van de correctie ter zake van inkomsten uit mensensmokkel aangetoond. Het Hof stelt voorop dat de belastingrechter zelfstandig het bij een strafrechtelijk onderzoek verkregen bewijs dient te beoordelen. Nu belanghebbende niet heeft betwist dat hij tijdens een afgeluisterd gesprek op 10 december 1999 heeft verklaard dat hij vanuit Turkije wel 50 personen naar [S] heeft gebracht, dat 30 keer een visum is afgegeven aan een Turkse onderdaan die was uitgenodigd door belanghebbende of een met hem verbonden persoon, en dat de netto-opbrengst per gesmokkeld persoon 3.000 DM bedraagt, wordt zulks door het Hof als vaststaand aangenomen. Belanghebbendes opmerking ter zitting dat het bij hem aangetroffen geld de winst betreft die hij heeft gerealiseerd bij de verkoop van zijn woning begin 2000, vormt onvoldoende grond voor een ander oordeel.

4.5. Deze zogenoemde omkering van de bewijslast ontslaat de Inspecteur evenwel niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie te onderbouwen en aannemelijk te maken. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur de correctie ter zake van de inkomsten uit mensensmokkel voldoende gemotiveerd onderbouwd. De Inspecteur is bij de berekening uitgegaan van de bemiddeling van gemiddeld 17 personen per jaar tegen een netto-opbrengst van 3.000 DM per persoon, ofwel een bedrag van 51.000 DM, hetgeen omgerekend een bedrag van ƒ 57.120 betreft. In het licht van de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek acht het Hof deze uitgangspunten en daarmee ook de uitkomst van de berekening, niet onbegrijpelijk.

Het voorgaande leidt het Hof tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

5. Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding over te gaan tot een proceskostenveroordeling zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Het hiervoor overwogene leidt het Hof tot de volgende beslissing.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 16 maart 2005 door de derde meervoudige belastingkamer in de samenstelling van mr. Van Suilen als voorzitter, en mrs. Ettema en Monsma als raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Van der Leij als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(K. van der Leij) (A.J.H. van Suilen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 maart 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.