Home

Gerechtshof Arnhem, 30-03-2005, AT4384, 03-01050

Gerechtshof Arnhem, 30-03-2005, AT4384, 03-01050

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
30 maart 2005
Datum publicatie
21 april 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AT4384
Zaaknummer
03-01050
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 223, Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, New York, 16-12-1966 [Tekst geldig vanaf 11-03-1979] art. 26

Inhoudsindicatie

Formeel recht

Het voeren van gemeentelijk - op een onjuist juridisch uitgangspunt gebaseerd - begunstigend beleid brengt mee dat de aan belanghebbende ter zake van een stacaravan opgelegde aanslag in de forensenbelasting moet worden verminderd.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

vierde enkelvoudige belastingkamer

nummer 03/01050

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Apeldoorn op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hierna genoemde aanslag in de forensenbelasting voor het belastingjaar 2002.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. De aanslag, genummerd 000 en gedagtekend 31 augustus 2002, bedraagt € 950.

1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak van 17 maart 2003 de aanslag verminderd tot € 380.

1.3. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 1 april 2003.

1.4. Tot de stukken van het geding behoren het verweerschrift en de daarin genoemde bijlagen.

1.5. Bij de mondelinge behandeling op 4 maart 2005 te Arnhem zijn gehoord de gemachtigde van belanghebbende alsmede de Ambtenaar.

1.6. Een proces-verbaal van het in de zitting verhandelde behoort tot de stukken van het geding.

2. De vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende, die hoofdverblijf houdt te [X], hield in het jaar 2002 op meer dan 90 dagen voor zich gemeubileerde woonruimte in de gemeente Apeldoorn beschikbaar. De woonruimte, door belanghebbende aangeduid als een mobiele caravan en door de gemeentelijke taxateur als “Hout Chaletbouw”, plaatselijk bekend als [a-straat 1], bevindt zich op een door belanghebbende op het recreatiebungalowpark “[B]”, gelegen tussen [Q] en [R], gehuurd perceel van ongeveer 250 m².

2.2. De woonruimte bestaat uit: entrée, woonkamer, keuken, badkamer, toilet en slaapruimte. De oppervlakte van de woonruimte is ongeveer 60 m². Het bouwjaar is 1997. De opstal is door belanghebbende in 1997 gekocht voor ƒ 93.000. Ten behoeve van belanghebbende is geen recht van opstal gevestigd.

2.3. Volgens een met het oog op de heffing van de forensenbelasting opgemaakte taxatierapport was de waarde van de woonruimte plus de ondergrond € 80.000 (prijspeil 1 januari 1999), samengesteld uit € 63.000 voor de opstal en € 17.000 voor de grond.

2.4. Belanghebbende heeft van zijn kant een taxatierapport overgelegd dat op 14 oktober 2002 is opgemaakt door [B], makelaar te Apeldoorn. Volgens dit rapport was de waarde van “het mobiele chalet, staande en gelegen op het recreatiepark de [C], kavel 2”, beoordeeld naar het prijspeil op 1 januari 1999, € 40.000.

3. Het geschil en de standpunten van partijen

3.1. Partijen houdt nog verdeeld, of de heffingsgrondslag voor de toepassing van het belastingtarief € 17.000 is, zoals belanghebbende verdedigt, dan wel € 80.000 zoals de Ambtenaar voorstaat.

3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de stukken.

3.3. Belanghebbende verzoekt vermindering van de aanslag tot € 65.

3.4. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van het door de Ambtenaar overgelegde taxatierapport is het Hof van oordeel dat de onderhavige woonruimte een gemeubileerde woning is in de zin van de verordening forensenbelasting 2002 van de gemeente Apeldoorn.

4.2. Artikel 4 van de verordening forensenbelasting 2002 van de gemeente Apeldoorn luidt als volgt:

Maatstaf van heffing

1. De belasting wordt geheven naar de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen zoals die voor

het belastingobject waarvan de woning deel uitmaakt voor het belastingjaar is vastgesteld.

2. Ingeval geen heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is vastgesteld, wordt de belasting

berekend naar de waarde.

3. De vaststelling van de waarde geschiedt overeenkomstig de regels voor de in de artikelen 220 tot en met

220h van de Gemeentewet bedoelde belastingen.

4.3. Artikel 5 van de verordening luidt als volgt:

Belastingtarief

De belasting bedraagt bij een waarde van:

- minder dan € 45.000,- € 65,-

- € 45.000,- of meer, doch minder dan € 90.000,- € 380,-

- € 90.000,- of meer, doch minder dan € 135.000,- € 950,-

- € 135.000,- of meer, doch minder dan € 225.000,- € 1.690,-

- € 225.000,- of meer € 3.480,-

4.4. Op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde acht het Hof aannemelijk dat voor het belastingobject waarvan de onderhavige woning deel uitmaakt voor het jaar 2002 geen heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is vastgesteld.

4.5. Ingeval geen heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is vastgesteld, wordt de forensenbelasting berekend naar de waarde (artikel 4, lid 2, van de verordening).

4.6. De Ambtenaar maakt met het door hem overgelegde taxatierapport aannemelijk dat de waarde, als bedoeld in artikel 4, lid 3, van de verordening, dat wil zeggen de waarde van het object inclusief 250 m² grond, € 80.000 bedraagt.

4.7. Het Hof kent in dit verband geen bewijskracht toe aan het door belanghebbende overgelegde rapport omdat daaruit niet kan worden opgemaakt of de grond is meegetaxeerd en evenmin in hoeverre rekening is gehouden met de door belanghebbende voor de opstal betaalde aankoopprijs van ƒ 93.000.

4.8. De tariefbepaling (artikel 5) van de verordening is verbindend. Het Hof verwijst naar zijn uitspraak van 26 juli 2004, nr. 02/04399, waarvan een kopie aan dit proces-verbaal is gehecht.

4.9. Belanghebbende maakt evenwel feiten en omstandigheden aannemelijk die de conclusie rechtvaardigen dat de Ambtenaar ten aanzien van belanghebbende in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Tussen partijen staat vast dat de Ambtenaar voor het belastingjaar 2002 in een aantal gevallen, waarin wel waardebeschikkingen op basis van de Wet waardering onroerende zaken voor vergelijkbare recreatiewoningen zijn afgegeven, de WOZ-waarde uitsluitend op de waarde van de grond heeft gesteld. Deze handelwijze was gebaseerd op een oud uitgangspunt dat stacaravans e.d. in alle gevallen roerende zaken zijn en op het gedurende vele jaren achterwege laten van een onderzoek op basis waarvan had kunnen worden vastgesteld welke objecten roerend dan wel onroerend zijn.

4.10. Naar het oordeel van het Hof had het de Ambtenaar al sinds vele jaren bekend behoren te zijn dat dit uitgangspunt onjuist was en dat stacaravans e.d. die aan bepaalde eisen voldoen onroerend zijn en samen met de ondergrond één zaak vormen. In de afgelopen jaren door de Hoge Raad gewezen arresten bevatten op dit punt slechts een bevestiging van oude jurisprudentie. Naar het oordeel van het Hof is in deze gevallen sprake van een gemeentelijk beleid, gebaseerd op een onjuist juridisch uitgangspunt, waarvan bekend was, dat het, ook voor de toepassing van de forensenbelasting, tot begunstiging van bepaalde recreanten leidde.

4.11. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende, als gebruiker/houder van de opstal en de grond, voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van de forensenbelasting in vergelijkbare omstandigheden verkeert als eigenaren van recreatiewoningen en percelen grond op recreatieterreinen binnen de gemeente Apeldoorn en dat belanghebbende niet anders mag worden behandeld nu voor het bij hem in gebruik zijnde perceel met woning geen WOZ-beschikking is afgegeven.

4.12. Ook hetgeen de Ambtenaar overigens heeft aangevoerd rechtvaardigt naar het oordeel van het Hof niet om ten aanzien van belanghebbende wel de waarde van de opstal voor de bepaling van de heffingsgrondslag mede in aanmerking te nemen. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat aan de eigenaar van het landgoed een WOZ-beschikking is afgegeven waarin de waarde van het bij belanghebbende in gebruik zijnde perceel mede is opgenomen.

4.13. Voor zover belanghebbende een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel is het beroep gegrond. De aanslag dient te worden verminderd tot één naar een heffingsgrondslag van € 17.000 (de waarde van de grond).

5. Proceskosten

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 50 (taxatiekosten) + € 7 (reiskosten) ofwel € 57.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

– vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

– vermindert de aanslag tot € 65;

– gelast dat de gemeente Apeldoorn aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 31;

– veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 57 en wijst de gemeente Apeldoorn aan als de recht-spersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 30 maart 2005 door mr. Matthijssen, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Egberts als griffier.

(J.L.M. Egberts) (T.J. Matthijssen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 april 2005

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

– de naam en het adres van de indiener;

– de dagtekening;

– de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

– de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.