Home

Gerechtshof Arnhem, 07-04-2005, AT4441, 03-01508

Gerechtshof Arnhem, 07-04-2005, AT4441, 03-01508

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
7 april 2005
Datum publicatie
21 april 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AT4441
Zaaknummer
03-01508
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 4

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting.

Een jaarlijkse gemeentelijke subsidie aan een stichting die promotionele activiteiten ten behoeve van de gemeente verricht is onderworpen aan de heffing van omzetbelasting.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde meervoudige belastingkamer

nummer 03/01508

U i t s p r a a k

op het beroep van de STICHTING X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen het na te melden voldane bedrag aan omzetbelasting.

1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Belanghebbende heeft op 7 februari 2003 een aangifte omzetbelasting ingediend over het tijdvak van 1 januari tot en met 31 januari 2003. Zij heeft op 11 maart 2003 bezwaar gemaakt tegen de op deze aangifte door haar voldane omzetbelasting groot € 62.491. Daarop heeft de Inspecteur bij brief van 23 juni 2003 zijn in te nemen standpunt kenbaar gemaakt en gemotiveerd. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 11 juli 2003 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

1.2. Belanghebbende heeft op 23 juli 2003 tegen deze uitspraak beroep ingediend bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Bij het onderzoek ter zitting te Arnhem op 6 januari 2005 zijn gehoord de gemachtigde van belanghebbende alsmede de Inspecteur.

1.4. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft ter zitting, met toestemming van belanghebbende, een afschrift overgelegd van de uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden van 18 augustus 2004, nr. 2002/00916.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is op 9 juni 1999 opgericht met als doel a) het vergroten van de bekendheid van Z en de verbetering van de beeldvorming, zowel in nationaal als in inter-nationaal verband om op deze manier een positief effect te bereiken op het leefklimaat in de gemeente in cultureel, economisch en sportief opzicht, en b) het vergroten van de betrokkenheid van de inwoners en ondernemers van Z bij de stad.

2.2. De werkzaamheden die belanghebbende vanaf haar oprichting verrichtte, werden voorheen door een afdeling van de gemeente Z uitgevoerd. De taken en werkzaam-heden heeft de gemeente Z overgedragen aan belanghebbende, waartoe deze in een over-drachtsstatuut in detail zijn omschreven. De bepalingen van het overdrachtsstatuut luiden als volgt:

”De gemeente Z, vertegenwoordigd door de burgemeester (hierna te noemen: de gemeente)

En

De Stichting Z, vertegenwoordigd door haar directeur, (hierna te noemen: de stichting)

Komen het volgende overeen:

Artikel 1

De gemeente draagt de volgende taken op het terrein van en citymarketing op en over aan de stichting:

1. algemene

• het opstellen en (mede) uitvoeren van promotieplannen voor stad en stadsdelen

• het laten uitvoeren van marktonderzoek

• het organiseren van ontvangsten, bezoeken en rondleidingen

• het deelnemen aan beurzen en manifestaties

• het fungeren als centraal aanspreekpunt voor

• het adviseren aan en overleggen met de gemeente en organisaties op promotioneel gebied

2. publiciteit en marketing

• het gebruiken van public affairs

• het bevorderen en organiseren van positieve berichtgeving in landelijke media, vaktijdschriften en

dergelijke bijvoorbeeld door deelname aan TV-programma’s

• het verzorgen van de uitgave van magazines zoals A en Z Perspectief, een krant/kalender en nieuwsbrieven

3. topsport

het overleggen, afstemmen en uitvoeren van activiteiten op het gebied van acquisitie, organisatie en

sponsoring van evenementen op topsportgebied

4. sponsoring en advertising

• het zijn van centraal coördinatiepunt voor algemene sponsorwerving

• het verzorgen van de sponsorwerving voor bestaande, eigen en nieuwe evenemen-ten

• het verzorgen van actieve sponsoring van evenementen in en rond Z

• het werven van advertenties voor magazines en andere publicaties

• het verzorgen van overige acquisitie

5. publieksevenementen

• het plannen, opstellen en bewaken van de evenementenkalender

• het acquireren en coördineren van evenementen

• het (mede)organiseren van evenementen

• het ondersteunen bij promotionele/publicitaire activiteiten

• het adviseren van evenementenorganisatoren

6. loket/baliefunctie

• het zijn van informatie-/vraagbaakfunctie voor de evenementenbranche

• het verzorgen van kaartverkoop voor evenementen in Z

• het verkopen van promotie-artikelen en verzorgen van merchandising

• het zijn van informatiepunt voor inwoners en bezoekers van Z

• het zijn van informatiepunt voor het in Z actieve bedrijfsleven

7. organiseren en coördineren van bijzondere projecten

• het organiseren van het jubileumjaar “Z 2001” (m jaar Z en n inwoners)

• het verzorgen van de supervisie en coördinatie van de uitvoering van de promotie-campagne “P”

• het verzorgen van de coördinatie van evenementen op het a-terrein en b-strand

• het verzorgen van de promotie van het podium op het c-plein, zulks in overleg met de dienst stadscentrum

• het betrokken zijn bij het culturele evenementenfonds en de culturele impuls van Z-d

Artikel 2

1. De stichting zal bij de uitoefening van haar taken de belangen en het beleid van de gemeente in acht nemen.

2. De stichting en de gemeente, waaronder de ambtelijke diensten, zullen zorg dragen voor een goede

samenwerking, een goede afstemming van evenementen en een goede overlegstructuur, zonder dat de

stichting daarvoor kosten is verschuldigd anders dan die welke wettelijk zijn voorgeschreven zoals

bijvoorbeeld gemeentelijke belastingen.

3. De gemeente is gerechtigd ter benoeming in de raad van toezicht van de stichting een lid voor te dragen,

welk lid door de stichting dan wel de daartoe bevoegde organen van de stichting zal worden benoemd.

4. De stichting zal jaarlijks ter uitvoering van haar taken in enig kalenderjaar een bedrijfsplan vaststellen

welk plan vóór 1 januari van enige jaar, te beginnen met 1 januari 2000, ter toetsing aan de gemeente zal

worden voorgelegd. Leidraad bij toetsing is het bepaalde in het eerste lid van dit artikel. Bij verschil van

inzicht tussen partijen zullen zij in overleg treden om tot overeenstemming te komen.

5. De stichting zal elk jaar vóór 1 januari, te beginnen met 1 januari 2000, aan de gemeente de begroting

van de stichting doen toekomen.

6. De stichting zendt onmiddellijk na vaststelling aan de gemeente het jaarverslag en de jaarrekening van de

stichting, te beginnen met de periode over 1999. Aan de hand van deze stukken zal de gemeente beoordelen

of de stichting bij de uitoefening van haar ta-ken de belangen en het beleid van de gemeente in voldoende

mate in acht heeft genomen. Zo dat naar het oordeel van de gemeente niet het geval is, zal de gemeente

met de stichting hierover in overleg treden. Zo nodig zullen nadere afspraken worden gemaakt.

Artikel 3

1. De gemeente stelt jaarlijks aan de stichting een bedrag van ƒ 982.000,– beschikbaar. (...)

2. De gemeente stelt eenmalig een bedrag van ƒ 1.308.000,-- beschikbaar, (...)

3. De gemeente stelt voor de periode lopende van 1 januari 2004 tot 1 januari 2005 een bedrag beschikbaar

van ƒ 130.000,-- welk bedrag vóór 1 januari 2004 zal worden over-gemaakt op een daartoe door de stichting

aangewezen rekening. Dit bedrag van ƒ 130.000,-- zal vanaf 1 januari 2000 worden aangepast aan de door

de raad bij de res-pectieve begrotingsbehandelingen vast te stellen prijsindexcijfers.

De in dit artikel vermelde bedragen zijn voor zover van toepassing inclusief BTW.

Artikel 4

1. De stichting is belast met het in Z (laten) organiseren van kermissen en zal de daaruit voortvloeiende

netto-inkomsten aanwenden ter financiering van haar activiteiten.

2. De stichting zal jaarlijks, te beginnen in 1999, ƒ 25.000,-- van de inkomsten als bedoeld in het eerste lid

overmaken aan de gemeente ten behoeve van door de afdeling welzijn namens de gemeente te subsidiëren

activiteiten. De betaling zal geschieden tel-kens vóór 1 april van enig jaar waarbij de betaling in 1999 zal

dienen plaats te vinden vóór 1 september van dat jaar.

Artikel 5

De subsidievoorschriften van de gemeente waaronder voorschriften betreffende vermogensvorming zijn niet

van toepassing op de rechtsverhouding zoals in deze overeenkomst geregeld.

Artikel 6

De bij de gemeente werkzame personen als genoemd in het Sociaal Statuut zullen bij de stichting in dienst

treden zulks met inachtneming van de tussen de gemeente en de stichting in het Sociaal Statuut

overeengekomen voorwaarden.(...)”

2.3. Belanghebbende is opgericht door de heer E, indertijd hoofd afdeling communicatie bij de gemeente Z. De achterliggende gedachte was dat door een onafhankelijke stichting een aantal taken te laten uitvoeren, er een hogere mate van efficiency en een inzichtelijke kostenstructuur konden worden bereikt. De gemeente kon zich hierin goed vinden, met dien verstande dat het bij haar werkzame personeel, dat zich voorheen met de activiteiten bezig hield, zou overgaan naar belanghebbende. Belanghebbende is hiermee akkoord gegaan onder de voorwaarde dat de gemeente (met name) de loonkosten van het personeel voor haar rekening zou nemen. Belanghebbende is gestart met 3 werknemers (2,5 fte). Omdat het een meerjarenproject betrof, kon deze bijdrage niet in het (jaarlijks vast te stellen) algemene subsidiebeleid van de gemeente worden opgenomen en werd besloten om de bijdrage in het hiervoor geciteerde statuut op te nemen.

2.4. De inkomsten van belanghebbende in het jaar 2003 bestonden voornamelijk uit de in het statuut genoemde bijdrage van de gemeente (€ 509.848), opbrengsten van de kermis (€ 238.387), een bijdrage topsportevenement (€ 107.954), sponsoring (€ 180.363), opbrengsten havenfestival (€ 175.144). Jaarverslagen over eerdere jaren tonen een soortgelijke verhouding van de inkomsten. Tegenover de opbrengsten van de kermis staat een uitgave voor de organisatie ervan van € 107.851. Tegenover de opbrengsten van het havenfestival staat in het jaar 2003 een even groot bedrag aan uitgaven (€ 175.144).

2.5. De Belastingdienst heeft in 1999 het standpunt ingenomen dat belanghebbende als ondernemer voor de omzetbelasting is aan te merken en dat de bijdragen van de gemeente Z als vergoedingen voor belaste prestaties zijn aan te merken. Belanghebbende heeft over de gemeentelijke bijdragen omzetbelasting op aangifte voldaan. Medio 2002 heeft gemachtigde in een gesprek de Belastingdienst verzocht dit standpunt in heroverweging te nemen. Deze heroverweging heeft er niet toe geleid dat het standpunt werd gewijzigd.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.Partijen houdt verdeeld de vraag of de bijdrage van de gemeente Z aangemerkt dient te worden als een vergoeding voor een door belanghebbende verrichte met omzetbelasting belaste prestatie in de zin van artikel 4 van de Wet op de omzetbelasting 1968. De gronden die zij voor hun standpunt hebben aangevoerd staan vermeld in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd wordt verwezen naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal.

3.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd en dat de aangifte luidt tot een teruggaaf van een bedrag van ƒ 2.151, nu de bijdrage van de gemeente Z gezien moet worden als een bijdrage in het algemeen (gemeentelijk) belang en de gemeente geen dienst ontvangt voor eigen gebruik.

3.3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de bijdrage van de gemeente Z een vergoeding vormt voor het verrichten van de in het statuut overeengekomen prestaties.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In zijn arrest van 29 februari 1996, C-215/94 (Mohr) heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen geoordeeld dat de verbintenis van een landbouwer om zijn melkproductie te beëindigen noch de Gemeenschap noch de bevoegde nationale autoriteiten een voordeel oplevert waardoor zij als verbruikers van een dienst kunnen worden aangemerkt. Een dergelijke verbintenis kan derhalve niet als een dienst in de zin van artikel 6, lid 1, van de Zesde richtlijn worden aangemerkt. Dit oordeel heeft het Hof van Justitie in latere jurisprudentie bevestigd (arrest van 18 december 1997, C-384/95 (Landboden-Agrardienste) en nader gepreciseerd (arrest van 22 november 2001, C-184/00 (Office des Produits Wallons).

4.2. Naar het oordeel van het Hof laten de feiten geen andere conclusie toe dan dat in het onderhavige geval de door belanghebbende verrichte diensten voordeel opleveren voor de gemeente Z en dat de gemeente Z deze diensten ook verbruikt. Vast staat dat de gemeente Z de onderhavige werkzaamheden voorheen door een eigen afdeling uitvoerde binnen het kader van het door haar gevoerde beleid. Hieruit volgt dat zij de promotie van de stad als behorende tot haar takenpakket beschouwt. De oprichting van belanghebbende en de opdracht aan belanghebbende tot het verrichten van deze werkzaamheden vonden, gelet op de bewoordingen van het overdrachtsstatuut, plaats binnen ditzelfde kader en werden ingegeven door het streven een hogere mate van efficiency en een meer in-zichtelijke kostenstructuur te bereiken. Niet aannemelijk is geworden dat het uitbesteden van de werkzaamheden is ingegeven door de overweging dat de promotiewerkzaamheden niet meer tot de taak van de gemeente zouden behoren.

4.3. In het statuut wordt in detail omschreven welke taken de gemeente Z heeft opgedragen aan belanghebbende (artikel 1), wordt aangegeven dat de gemeente en belang-hebbende regelmatig met elkaar overleg zullen voeren over de vraag of deze werkzaamheden naar behoren worden uitgevoerd (artikel 2), en dat de gemeente Z zich tot een jaarlijkse bijdrage verplicht (artikel 3). Naar de mening van het Hof volgt hier uit dat er sprake is van een rechtstreeks verband tussen de verrichte en overeengekomen werkzaamheden en de overeengekomen jaarlijkse bijdrage.

4.4. Nu belanghebbende een verbintenis is aangegaan om de overeengekomen prestaties te verrichten en de gemeente Z het tot haar overheidstaak rekent haar stad te pro-moten, behaalt de gemeente voordeel uit de door belanghebbende geleverde werkzaam-heden en dient daarom de gemeente als verbruiker van deze diensten te worden aangemerkt. Gelet op het verbruik bij de gemeente van de door belanghebbende geleverde prestaties en het rechtstreekse verband dat aanwezig is met de overeengekomen jaarlijkse bijdrage, komt het Hof tot het oordeel dat hier sprake is van een met omzetbelasting belaste prestatie in de zin van artikel 4 van de Wet op de omzetbelasting 1968.

4.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur. Het beroep is derhalve ongegrond.

5. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan te Arnhem op 7 april 2005 door mr. Röben, voorzitter, mr. Monsma en mr.drs. Nieuwenhuizen. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.

(W.J.N.M. Snoijink) (J.B.H. Röben)

Afschriften van deze beslissing zijn aangetekend per post verzonden op 7 april 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.