Home

Gerechtshof Arnhem, 08-04-2005, AT5184, 02-03846

Gerechtshof Arnhem, 08-04-2005, AT5184, 02-03846

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
8 april 2005
Datum publicatie
4 mei 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AT5184
Zaaknummer
02-03846

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting 1998.

Op hoge leeftijd zijnde fruitteler heeft, gelet op de zeer beperkte activiteiten, zijn onderneming in fiscale zin gestaakt.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 02/03846 inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : erven van [X]

te : [Z]

verweerder : Inspecteur van de [Belastingdienst/P]

aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 9 oktober 2002 op bezwaar

aanslagnummer : [0.H.86]

soort belasting : inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen

jaar : 1998

mondelinge behandeling : op 25 maart 2005 te Arnhem door mr.T.J. Matthijssen, voorzitter, mr. drs.

F.J.P.M. Haas en prof. dr. G.Th.K. Meussen, raadsheren, in tegenwoordigheid van

drs. V.F.R. Woeltjes als griffier

waarbij verschenen : de gemachtigde van de erven, alsmede de Inspecteur

gronden:

1. De belastingplichtige, [X], is geboren op 5 maart 1913 en overleden op 27 maart 1999. Hij was gehuwd. De belastingplichtige had in 1998 geen goede gezondheid. Hij verbleef wekelijks een aantal dagen in een verzorgingstehuis. Ook zijn echtgenote was hulpbehoevend. Zij maakten dagelijks gebruik van thuiszorg. In het najaar van 1998 hebben de belastingplichtige en zijn echtgenote een aanvraag voor een opname in een verzorgingstehuis ingediend. De belastingplichtige is op 22 maart 1999 in een verpleeghuis opgenomen waar hij na een kort ziekbed op 27 maart 1999 is overleden.

2. De belastingplichtige heeft een landbouwbedrijf uitgeoefend, dat bestond uit het houden van rundvee en het telen van fruit. Het bedrijf besloeg een oppervlakte van ongeveer 6 hectare, waarvan ruim 5 ha grasland, 0,4 ha pruimenboomgaard en 0,2 ha erf en ondergrond gebouwen.

3. De bedrijfsresultaten over de jaren 1993 tot en met 1997 waren als volgt:

Jaar: Bruto opbrengst vee: Bruto opbrengst fruit: Resulaat V en W:

1993 19.132,- 2.047,- 6.382,- (neg.)

1994 27.014,- 2.668,- 4.852,- (neg.)

1995 17.843,- 1.497,- 4.723,- (neg.)

1996 12.357,- 903,- 12.059,- (neg.)

1997 9.809,- 1.442,- 12.275,- (neg.)

4. De belastingplichtige heeft op 13 januari 1998 al zijn vee (21 stuks) verkocht en afgevoerd en in maart/april 1998 4,75 ha grasland verkocht. Vervangende aankopen van vee en grond zijn niet gedaan. Na de verkoop resteerde nog ongeveer 1 ha grasland, erf en ondergrond bedrijfsgebouwen alsmede 0,4 ha boomgaard. In 1998 bedroeg de bruto opbrengst aan fruit ƒ 1.365.

5. De Inspecteur maakt met hetgeen hij aanvoert aannemelijk dat de agrarische activiteiten van de belastingplichtige na het afstoten van vee en grond in de eerste vier maanden van 1998, nog slechts een zeer geringe omvang hadden, dat de opstand van de voor de fruitteelt bestemde boomgaard geen waarde vertegenwoordigde en dat er geen uitzicht meer bestond dat de resterende activiteiten (de fruitteelt) nog zouden worden uitgebreid.

6. Naar het oordeel van het Hof waren de activiteiten van de belastingplichtige na de onder 4, eerste volzin, vermelde transacties dermate minimaal dat in ieder geval daarna niet meer kon worden gesproken van een als onderneming aan te merken organisatie van arbeid en kapitaal waarmee werd deelgenomen aan het economisch verkeer. Het Hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat in de omstandigheden van dit geval redelijkerwijs geen verwachting kan hebben bestaan dat de activiteiten in de toekomst weer in omvang zouden toenemen. Het vorenstaande dwingt tot het oordeel dat de belastingplichtige zijn onderneming in de loop van 1998 heeft gestaakt. In de loop van dit geding zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen die de conclusie rechtvaardigen dat de belastingplichtige nog tot en met eind 1998, zij het op beperkte schaal, als fruitteler een onderneming heeft uitgeoefend. Dit oordeel van het Hof vindt bevestiging in de mededeling van de gemachtigde ter zitting dat de bezigheden van de belastingplichtige in de pruimenboomgaard nog vooral een therapeutisch karakter hadden.

7. De gemachtigde, die ter zitting gewag heeft gemaakt van de Resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 21 mei 1991, DB 90/6163, BNB 1991/203, stelt geen feiten en omstandigheden die toepassing van deze regeling in dit geval kunnen rechtvaardigen.

8. Het beroep van belanghebbenden is ongegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 8 april 2005 door mr. T.J. Matthijssen, voorzitter, mr. drs. F.J.P.M. Haas en prof. dr. G.Th.K. Meussen, leden van de eerste meervoudige belastingkamer.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(V.F.R. Woeltjes) (T.J. Matthijssen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 april 2005.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.