Home

Gerechtshof Arnhem, 12-05-2005, AT7613, 04-01035

Gerechtshof Arnhem, 12-05-2005, AT7613, 04-01035

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
12 mei 2005
Datum publicatie
16 juni 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AT7613
Zaaknummer
04-01035
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 8.21

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Belanghebbende heeft geen recht op de zogenoemde toetrederskorting nu hij niet aan het wettelijke uitkeringsvereiste voldoet.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

vijfde enkelvoudige belastingkamer

nummer 04/01035

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : X

te : Z

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/P

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002

nummer : 0.H26

mondelinge behandeling : op 28 april 2005 te Arnhem

waarbij verschenen : belanghebbende en (namens de Inspecteur) A

gronden:

1. Belanghebbende genoot gedurende het gehele jaar 2001 loon uit dienstbetrekking. In verband met een hem overkomen ongeval genoot hij over de periode

22 oktober 2001 tot 2 december 2001 een WW-uitkering en vanaf 1 december 2001 een WAO-uitkering. In 2002 genoot hij in de periode 1 januari tot 30 juni loon uit dienstbetrekking, van 1 januari tot 1 december een WW-uitkering en gedurende het gehele jaar een WAO-uitkering.

2. Rond maart 2002 is belanghebbende begonnen met werkzaamheden als free-lancer. Over 2002 heeft hij hiermee € 12.056,- aan belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden behaald.

3. In geschil is of belanghebbende recht heeft op de toetrederskorting als bedoeld in artikel 8.21 Wet IB 2001; bij voorlopige aanslag is conform het verzoek van be-langhebbende de toetrederskorting toegepast; bij de definitieve aanslag is de toetrederskorting gecorrigeerd; of sprake is van opgewekt vertrouwen.

4. Belanghebbende beroept zich erop dat hij begin 2002 een folder heeft ontvangen over de toetrederskorting en dat zijn adviseur, B, vervolgens telefonisch contact heeft opgenomen met de Belastingdienst om nadere uitleg daarover te vragen. Volgens belanghebbende is toen aan B meegedeeld dat hij recht had op de toetrederskorting.

Ter zitting heeft belanghebbende daarnaast aangevoerd dat hij volgens de betreffende folder recht heeft op de toetrederskorting, omdat hij zes maanden een uitkering heeft gehad.

5. De bedoelde folder, die kennelijk niet afkomstig is van of opgesteld door de Belastingdienst, bevindt zich bij de stukken.

In de folder staat onder meer dat als voorwaarde voor recht op de toetrederskorting geldt dat in de achttien maanden voordat iemand weer aan het werk gaat, tenminste gedurende twaalf maanden een uitkering moet zijn ontvangen. Ook staat in de folder vermeld dat bij het UWV-kantoor een verklaring moet worden aangevraagd dat aan deze voorwaarde is voldaan. In de folder staat voorts dat in geval van vragen over de toetrederskorting kan worden gebeld met een speciaal nummer van de Belastingdienst (0800-2358351) of dat er een folder Toetrederskorting kan worden aangevraagd bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

6. Desgevraagd ter zitting heeft belanghebbende niet kunnen aangeven met wie het gestelde telefoongesprek over de toetrederskorting heeft plaatsgevonden en ook niet wat er toen precies is gezegd. Volgens belanghebbende heeft zijn adviseur B dit telefoongesprek gevoerd en was hij daar zelf niet bij. Belanghebbende zegt vervolgens van B te hebben vernomen dat hij recht had op de toetrederskorting.

De Inspecteur heeft desgevraagd aangegeven dat wel is nagezocht of er een telefoonnotitie bestaat van het gestelde gesprek, maar dat er niets is gevonden.

7. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende begin 2002, toen hij weer gedeeltelijk ging werken, niet voldeed aan alle voorwaarden die in artikel 8.21 Wet IB 2001 zijn gesteld om in aanmerking te komen voor de toetrederskorting. Met name heeft belanghebbende niet voldaan aan de voorwaarde dat hij een in dat artikel genoemde uitkering genoot gedurende 12 maanden voordat hij met zijn werkzaamheden begon. Belanghebbende genoot immers pas een WAO-uitkering vanaf 1 december 2001. Belanghebbende heeft ook niet de in artikel 44b Uitvoeringsregeling Wet IB 2001 vereiste verklaring van het UWV overgelegd. De door hem voor de zitting ingestuurde stukken vormen niet een dergelijke verklaring en hebben bovendien betrekking op de WW-uitkering van belanghebbende en niet op diens WAO-uitkering.

8. Voorts is het Hof van oordeel dat de folder waarop belanghebbende zich beroept, geen onjuiste informatie bevat. De voorwaarde waaraan belanghebbende niet voldoet, staat er duidelijk in vermeld en is niet voor meerdere uitleg vatbaar. Belanghebbende heeft aan die folder reeds daarom geen vertrouwen kunnen ontlenen dat hij recht had op de toetrederskorting.

9. Ten aanzien van het telefoongesprek met de Belastingdienst is het Hof van oordeel dat onvoldoende duidelijk is geworden welke informatie daarin is gegeven over de situatie van belanghebbende, terwijl evenmin duidelijk is geworden wat er dan door de Belastingdienst precies is gezegd. Er is onvoldoende gesteld of gebleken om aan te nemen dat de gegeven inlichting verder is gegaan dan algemene informatie over het bestaan van de regeling. Belanghebbende heeft daaraan derhalve ook geen in rechte te beschermen vertrouwen kunnen ontlenen.

Ten overvloede overweegt het Hof dat als wel (na het verstrekken van de juiste informatie) een inlichting zou zijn gegeven waaraan vertrouwen kon worden ontleend, dat die inlichting dan zozeer in strijd zou zijn met een juiste wetstoepassing dat belanghebbende in redelijkheid niet op nakoming mocht rekenen. Dit geldt temeer nu de kennis van adviseur B aan belanghebbende moet worden toegerekend.

10. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat hij vertrouwen heeft ontleend aan de voorlopige aanslag, waarbij hij wel de toetrederskorting heeft ontvangen, gaat die stelling niet op omdat aan een voorlopige aanslag, behoudens bijzondere omstandigheden welke zich hier niet voordoen, geen vertrouwen kan worden ontleend.

11. Het beroep is gezien het bovenstaande ongegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 12 mei 2005 door mr. J.B.H. Röben, lid van de vijfde enkelvoudi-ge belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgespro-ken, in tegenwoordigheid van V.F.R. Woeltjes als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(V.F.R. Woeltjes) (J.B.H. Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 mei 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.