Home

Gerechtshof Arnhem, 18-05-2005, AT7878, 04-00871

Gerechtshof Arnhem, 18-05-2005, AT7878, 04-00871

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
18 mei 2005
Datum publicatie
21 juni 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AT7878
Zaaknummer
04-00871
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.8

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Een reeds bij de verkrijging ervan ten onrechte als ondernemingsvermogen geëtiketteerde bovenwoning kan via de zogenoemde foutenleer fiscaal geruisloos worden hersteld.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tiende enkelvoudige belastingkamer

nummer 04/00871/Inkomstenbelasting

Uitspraak

op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur te P (hierna: de Inspecteur) betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 66.533.

1.2. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op bezwaar op 17 mei 2004 beroep ingesteld bij het Hof. Op 28 mei 2004 heeft de Inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 32.493. De Inspecteur heeft op 17 november 2004 een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 6 april 2005 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: de gemachtigde van belanghebbende A alsmede de Inspecteur.

1.5. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.

1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende woont in Z. In 1983 heeft zij het pand te Q in eigendom verworven. Dit pand bestaat uit de begane grond en een verdieping. De vorige eigenaar bewoonde (een deel van) het pand en had een gedeelte ervan verhuurd. De huurder exploiteerde in het verhuurde gedeelte een platenzaak.

2.2. Direct na het verkrijgen van de eigendom van het pand, heeft belanghebbende het ingrijpend laten verbouwen. De begane grond, bestaande uit twee vertrekken, werd ingericht als kapsalon en beschikt, na de verbouwing, over de daarvoor benodigde voorzieningen. De in één van de vertrekken aanwezige trap naar de verdieping is met de verbouwing verwijderd. De entree van de kapsalon is gelegen aan de straatzijde van het pand. De kapsalon wordt voor rekening en risico van belanghebbende gedreven.

2.3. De verdieping is in gebruik als woning (hierna: de bovenwoning). De bovenwoning heeft na de verbouwing een zelfstandige ingang aan de achterzijde van het pand - de tuinkant -, een eigen hal op de begane grond en een trap naar de verdieping. De verdieping bestaat onder meer uit een woonkamer, twee slaapkamers en beschikt over een keuken en sanitaire voorzieningen. De bovenwoning beschikt over een afzonderlijke (tussen)meter voor elektriciteit. De bovenwoning is door belanghebbende vanaf 1983 steeds verhuurd aan derden. De aan de achterzijde van het pand gelegen tuin is in gebruik bij de bewoners van de bovenwoning.

2.4. De enige verbinding tussen de kapsalon en de hal van de bovenwoning is een afgesloten - met het oog op veiligheidsredenen aanwezige - deur in de tussenmuur.

2.5. In het kader van de gemeentelijke heffingen worden de kapsalon en de bovenwoning als afzonderlijke objecten aangemerkt.

2.6. Belanghebbende heeft zowel de kapsalon als de bovenwoning vanaf 1983 tot haar ondernemingsvermogen gerekend. De ter zake van de verhuur van de bovenwoning ontvangen huurpenningen heeft zij tot haar winst gerekend en de op de bovenwoning betrekking hebbende afschrijvingen heeft belanghebbende ten laste van de winst gebracht.

2.7. In het onderhavige - oudste openstaande - jaar (2001) heeft belanghebbende, zich op het standpunt stellende dat de bovenwoning ten tijde van de verkrijging ervan verplicht privé-vermogen vormde, de bovenwoning zonder fiscale afrekening niet meer tot haar ondernemingsvermogen gerekend.

2.8. De Inspecteur is van oordeel dat het in dezen gaat om keuzevermogen en dat, nu belanghebbende bij de aanschaf van het pand ervoor heeft gekozen het gehele pand tot haar ondernemingsvermogen te rekenen, zij ook met betrekking tot de bovenwoning is gehouden aan die keuze.

2.9. Belanghebbende heeft haar onderneming in 2004 gestaakt.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Het tussen partijen bestaande geschil spitst zich toe op de vraag of de bovenwoning verplicht privé-vermogen vormt, zoals belanghebbende verdedigt, dan wel keuzevermogen, zoals de Inspecteur bepleit.

3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder eerdergenoemde pleitnota. Voor hetgeen partijen ter zitting daaraan nog hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 27.752.

3.4 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot handhaving van de aanslag zoals deze door hem ambtshalve is verminderd (belastbaar inkomen van € 32.493).

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Tussen partijen is - terecht - niet in geschil dat met betrekking tot de onderhavige onroerende zaak sprake is van een zogenoemd splitsbaar pand. Nu de bovenwoning een zelfstandig - aan derden verhuurd - gedeelte vormt, dient dit gedeelte van het pand voor de (vermogens)etikettering ervan zelfstandig te worden beoordeeld.

4.2. De bovenwoning ging geen enkele functie vervullen in belanghebbendes onderneming. Belanghebbende had, naar zij gemotiveerd heeft gesteld en het Hof aannemelijk acht, ten tijde van de verkrijging van het pand evenmin de bedoeling de bovenwoning te zijner tijd ten behoeve van haar onderneming te gebruiken.

4.3. Onder deze omstandigheden diende belanghebbende de bovenwoning tot haar privé-vermogen te rekenen.

4.4. Dit betekent dat belanghebbende ten onrechte de bovenwoning tot het ondernemingsvermogen heeft gerekend.

4.5. Zij is gerechtigd op grond van de zogenoemde foutenleer de bovenwoning in het oudste openstaande jaar (2001) zonder fiscaalrechtelijke gevolgen “over te brengen” naar het privé-vermogen. De omstandigheden dat belanghebbende in het verleden met betrekking tot de bovenwoning ten laste van de winst heeft afgeschreven en huurpenningen in de winst heeft begrepen doen hieraan niet af.

4.6. Het beroep is gegrond. Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat het belastbaar inkomen nader dient te worden vastgesteld op € 27.752.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof begroot deze kosten - overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht - op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (twee punten voor proceshandelingen en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van €. 27.752;

- gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het door deze gestorte griffierecht van € 37;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende,vastgesteld op € 644, en

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te

vergoeden.

Aldus gedaan op 18 mei 2005 te Arnhem door mr. Den Ouden, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Dekker als griffier.

De griffier, Het lid,

( S.R.M. Dekker) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 30 mei 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.