Home

Gerechtshof Arnhem, 12-05-2005, AT7896, 04-01234

Gerechtshof Arnhem, 12-05-2005, AT7896, 04-01234

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
12 mei 2005
Datum publicatie
21 juni 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AT7896
Zaaknummer
04-01234

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Door brandweerman opgestart computerreparatiebedrijf vormt, gelet op de negatieve resultaten, geen bron van inkomen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

vijfde enkelvoudige belastingkamer

nr. 04/01234

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende: X

te : Z

ambtenaar : Inspecteur van de Belastingdienst/P

aangevallen beslissing (1): uitspraak op bezwaar (navorderingsaanslag)

soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

jaar : 2000

aangevallen beslissing (2) : uitspraak op bezwaar (aanslag)

soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

jaar : 2001

mondelinge behandeling : 28 april 2005

waarbij verschenen : belanghebbende, A als gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur B en C

gronden:

1.1. Belanghebbende was tot 1 april 2002 werkzaam als brandweerman bij de gemeente Z. Vanaf die datum geniet hij een wachtgelduitkering. In het jaar 2000 genoot hij € 36.916 loon uit dienstbetrekking.

1.2. Op 7 maart 2000 heeft belanghebbende zich bij de Kamer van Koophandel laten registreren als ondernemer. Omschrijving van de activiteit: computer reparatiebedrijf. Handelsnaam: P. Op 22 maart 2000 heeft belanghebbende zich als startende ondernemer gemeld bij de Belastingdienst. Blijkens zijn opgave wordt de onderneming gedreven op zijn woonadres in de avonduren.

1.3. In de over het jaar 2000 door belanghebbende gedane aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is € 6.826 / f 15.040 aan verlies uit onderneming begrepen. Bij de aangifte zijn jaarstukken van de onderneming van belanghebbende gevoegd. Hieruit blijkt dat de omzet f 10.419 beloopt en de inkoopwaarde van de omzet f 10.443. Na aftrek van kosten en afschrijvingen resteert het aangegeven verlies.

Met dagtekening 7 november 2001 heeft de Inspecteur de aanslag over het jaar 2000 in overeenstemming met de aangifte opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 18.145 / f 39.920.

1.4. In de aangifte over het jaar 2001 is een verlies uit onderneming begrepen ten bedrage van € 16.603 / f 36.588. Bij de aangifte zijn jaarstukken van de onderneming van belanghebbende gevoegd. Daaruit blijkt dat de omzet f 31.986 beloopt en de inkoopwaarde van de omzet f 29.966. Na aftrek van kosten en afschrijvingen resteert een negatief resultaat van € 8.745 / f 19.271. Te zamen met de gevraagde zelfstandigenaftrek ten bedrage van € 7.858 beloopt het verlies € 16.603.

1.5. Begin 2003 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Bij dit onderzoek heeft de controlerende ambtenaar het standpunt ingenomen dat met betrekking tot de activiteiten van belanghebbende niet kan worden gesproken van een bron van inkomen.

1.6. Vervolgens heeft de Inspecteur:

- de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen als volgt is berekend:

belastbaar inkomen aanslag 18.145

bij: correctie winst 6.836

correctie buitengewone lasten 440

belastbaar inkomen navorderingsaanslag 25.421

- de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen box 1 als volgt is berekend:

aangegeven inkomen box 1 10.549

bij correctie winst 16.603

correctie fietsaftrek 351

belastbaar inkomen box 1 27.503

1.7. Na bezwaar tegen beide aanslagen heeft tweemaal een bespreking plaatsgevonden tussen enerzijds belanghebbende en zijn adviseur en anderzijds de Inspecteur. Daarbij heeft de Inspecteur voorgesteld de regeling als bedoeld in artikel 3.10 Wet inkomstenbelasting 2001 toe te passen. Nadat belanghebbende niet op dit voorstel wenste in te gaan heeft de Inspecteur bij uitspraken van 4 juni 2004 de bezwaren van belanghebbende afgewezen.

1.8. In beroep wijst belanghebbende erop dat hij in 2000 en 2001 een startende ondernemer was. Om klanten te winnen moest hij genoegen nemen met een zeer lage marge op de inkoopwaarde van de goederen. Bovendien was er zeer veel concurrentie. Via verkopen van hard- en software moet in de toekomst het aantal reparatie-uren toenemen. In 2003 en 2004 heeft hij een groter klantenbestand. In 2002 behaalde hij een positief resultaat van € 4.469. Hij neemt deel aan het economische verkeer en loopt voorraad-, investerings- en debiteurenrisico. In zijn visie is hij ondernemer.

1.9. De Inspecteur heeft het volgende aangevoerd:

- op leveranties behaalt belanghebbende in 2000 en 2001 geen of nauwelijks winst; de gefactureerde arbeid bedraagt in 2000 € 191 en in 2001 € 987; daarnaast is er een bedrag aan kosten in 2000 van € 7.016 en in 2001 van € 9.661;

- in 2002 is er eveneens geen winst op de inkoop en is voor € 6.758 aan arbeid

gefactureerd, waarvan € 6.311 aan de voormalige werkgever voor in mei, juni en juli van dat jaar verrichte werkzaamheden; in de maanden augustus tot en met december 2002 heeft belanghebbende slechts vier facturen voor leveranties uitgeschreven, waarop niets is verdiend.

1.10. De Inspecteur stelt primair dat met betrekking tot de activiteiten van belanghebbende geen sprake is van een bron van inkomen en subsidiair dat belanghebbende in 2001 niet in aanmerking komt voor toepassing van de zelfstandigenaftrek, omdat belanghebbende niet de vereiste 1225 uren aan het drijven van de onderneming heeft besteed.

2.1. In 2000 en 2001 kan in de omstandigheden als hier aan de orde slechts sprake zijn van een bron van inkomen, indien redelijkerwijs de verwachting kan bestaan dat die activiteiten in een niet al te verre toekomst positieve resultaten zullen opleveren. Op de belastingplichtige rust de last bewijs te leveren voor het bestaan van een zodanige verwachting.

2.2. Belanghebbende levert het benodigde bewijs niet. De in de startjaren getoonde resultaten zijn sterk negatief. Oorzaak daarvan is dat belanghebbende klaarblijkelijk geen kans ziet om op zijn inkopen een marge van enige betekenis te realiseren. De gefactureerde bedragen voor verrichte arbeid liggen aanzienlijk lager dan het bedrag van de kosten. In het jaar 2002 heeft belanghebbende een groter bedrag ter zake van verrichte arbeid kunnen factureren, maar de Inspecteur heeft onweersproken aangevoerd dat dit een eenmalige klus bij belanghebbendes voormalige werkgever betrof.

Belanghebbende heeft, ook desgevraagd ter zitting, geen gegevens verschaft over de uitkomsten in de jaren 2003 en 2004. Hij heeft ter zitting enkel toegevoegd dat hij met betrekking tot de uitkomst over 2004 ‘een goed gevoel’ had.

2.3. Het vorenstaande leidt het Hof tot de conclusie dat met betrekking tot de door belanghebbende in de jaren 2000 en 2001 verrichte activiteiten niet kan worden gesproken van een bron van inkomen. De Inspecteur heeft daarom terecht geweigerd het door belanghebbende in beide jaren in de aangifte opgevoerde verlies uit onderneming in aanmerking te nemen.

2.4. Het Hof merkt nog op dat, desgevraagd ter zitting, belanghebbende en diens gemachtigde uitdrukkelijk hebben verklaard geen afspraak met de Inspecteur te willen maken omtrent toepassing van de regeling als voorzien in artikel 3.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

proceskosten:

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.

beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 12 mei 2005 door mr Röben, vice-president, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs Woeltjes, als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(V.F.R. Woeltjes) (J.B.H. Röben)

Afschriften van deze uitspraak zijn per aangetekende per post verzonden op 26 mei 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.