Home

Gerechtshof Arnhem, 08-06-2005, AT9348, 04-00965

Gerechtshof Arnhem, 08-06-2005, AT9348, 04-00965

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
8 juni 2005
Datum publicatie
14 juli 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AT9348
Zaaknummer
04-00965
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 18

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Belanghebbende heeft door met betrekking tot een aandelentransactie naar de inspecteur toe geen open kaart te spelen dermate lichtvaardig gehandeld dat hem grove schuld kan worden verweten zodat een vergrijpboete op zijn plaats is.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

meervoudige belastingkamer

nummer 04/00965

Uitspraak

op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/ Particulieren/Ondernemingen/P op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof (na verwijzing door de Hoge Raad)

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1989 aanvankelijk een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 2.470. Vervolgens is hem de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 3.004.735, met een verhoging van 100 percent van de nagevorderde belasting, waarvan geen kwijtschelding is verleend.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslag bij de bestreden uitspraak verminderd tot één naar een belastbaar inkomen van ƒ 2.379.861 en voor een bedrag van ƒ 23.807 heeft de Inspecteur kwijtschelding verleend van de (nader) op ƒ 1.670.950 vastgestelde verhoging.

1.3. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch, dat die uitspraak heeft vernietigd, de navorderingsaanslag heeft verminderd tot één naar een belastbaar inkomen van ƒ 1.532.470 met handhaving van de 100 percent verhoging over de aanvankelijk te weinig geheven belasting, het kwijtscheldingsbesluit heeft vernietigd en kwijtschelding heeft verleend tot op 40 percent.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s - Hertogenbosch beroep in cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft bij arrest van 28 mei 2004, nr. 39.160 (hierna: het arrest) de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem (verder: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.

De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest een conclusie ingediend.

Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die conclusie gereageerd.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 maart 2005 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende bijgestaan door zijn echtgenote, alsmede de Inspecteur.

1.5. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling een pleitnota toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij, welke met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende, geboren in 1938 en gehuwd, is van beroep accountmanager. Het aangegeven vermogen van belanghebbende bedroeg ultimo 1989 ƒ 4.047.856. In het onderhavige jaar was belanghebbende betrokken bij de aan- en verkoop van certificaten van aandelen A Holding N.V., een in financiële moeilijkheden verkerende vennootschap. Belanghebbende heeft 360.000 certificaten van aandelen verkregen om niet. Voorts heeft hij een bedrag van ƒ 650.000 in deposito gestort bij B N.V. onder voorwaarden die voor hem een aanzienlijke inperking van de te lopen risico’s betekenden ten opzichte van de situatie waarin hij dit bedrag voor de certificaten van aandelen zou hebben betaald. Vervolgens heeft belanghebbende deze certificaten van aandelen vervreemd. Het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft het voordeel behaald met deze vervreemding bepaald op ƒ 1.530.000.

2.2. Belanghebbende heeft in zijn aangifte vermogensbelasting 1989 een belastbaar vermogen per 1 januari 1989 van ƒ 1.643.567 aangegeven en hij heeft in de aangifte vermogensbelasting 1990 een belastbaar vermogen per 1 januari 1990 van ƒ 4.047.856 aangegeven, een toename van ƒ 2,4 miljoen, waarvan ƒ 939.591 door afname van schulden en ongeveer 1,3 miljoen gulden door stijging van de waarde van zijn effectenportefeuille. De Inspecteur heeft, alvorens de aanslag te regelen, telefonisch aan de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, verbonden aan een gerenommeerd belastingadvieskantoor, gevraagd naar de reden van de vermogenstoename. De gemachtigde van belanghebbende heeft geantwoord dat de vermogenstoename is veroorzaakt door een waardestijging van deels wel en deels niet beursgenoteerde aandelen, deels wel en deels niet gerealiseerd. De Inspecteur heeft vervolgens de aanslag conform de aangifte vastgesteld.

2.3. In 1994 is er een onderzoek ingesteld naar de feiten en omstandigheden met betrekking tot A Holding N.V. Uit dit onderzoek is gebleken dat belanghebbende voornoemde certificaten van aandelen om niet heeft verkregen en vervolgens heeft vervreemd. Dit is voor de Inspecteur aanleiding geweest om onderhavige navorderingsaanslag op te leggen.

2.4. Het Hof verwijst voor de overige feiten naar de onderdelen 2.1 tot en met 2.19 en 2.21 tot en met 2.25 van de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Na verwijzing is tussen partijen uitsluitend nog in geschil het antwoord op de vraag of aan belanghebbende een verhoging kon worden opgelegd wegens grove schuld.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder de eerder genoemde pleitnota. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak, van de navorderingsaanslag en de verhoging. De Inspecteur concludeert tot oplegging van een verhoging van 25 percent.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ten aanzien van de opgelegde verhoging heeft de Hoge Raad in onderdeel 3.2 van het arrest onder meer het volgende overwogen:

“(...)

De aldus door het Hof in aanmerking genomen feiten en omstandigheden laten echter geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende geen opzet kan worden verweten. Belanghebbende heeft immers in zijn aangifte biljet geen gegevens verzwegen die hij had dienen te vermelden en zijn gemachtigde heeft wat betreft de feitelijke gang van zaken geen onjuiste informatie verstrekt. Voor het overige heeft die gemachtigde slechts een juridische kwalificatie gegeven, die weliswaar achteraf onjuist is geoordeeld, maar waarvan die onjuistheid, gelet op hetgeen het Hof in zijn rechtsoverwegingen 4.4 en 4.13.2 heeft geoordeeld omtrent de complexiteit van zowel de feiten als de juridische kwalificatie, niet op voorhand duidelijk was. Het middel slaagt in zoverre. Verwijzing moet volgen in verband met de subsidiaire stelling van de Inspecteur dat sprake was van grove schuld. (...)”

4.2 Uit het arrest van de Hoge Raad volgt derhalve dat het Hof dient te beoordelen of sprake was van grove schuld.

4.3 Belanghebbende heeft gesteld dat zijn toenmalige gemachtigde al in februari 1989 het standpunt heeft ingenomen dat de transactie onbelast was omdat sprake was van een vermogensrisico. Voorts is gebleken dat de aanslagregelende Inspecteur heeft geconstateerd dat sprake was van een toename van het vermogen per 1 januari 1990 van ƒ 2.4 mln ten opzichte van het vermogen per 1 januari 1989 en dat hij naar aanleiding hiervan telefonisch informatie heeft ingewonnen bij de toenmalige gemachtigde van belanghebbende. Deze gemachtigde heeft geantwoord dat de vermogenstoename grotendeels is veroorzaakt door waardestijging van deels wel en deels niet beursgenoteerde aandelen welke deels wel en deels niet werd gerealiseerd. Gelet op deze omstandigheden en gezien het arrest van de Hoge Raad van 17 februari 1999, nr 34.130 (BNB 1999/249) waarin de Hoge Raad oordeelt over een vergelijkbare casus van één van de overige deelnemers aan de reddingsoperatie van A Holding B.V., is het Hof van oordeel dat belanghebbende en zijn toenmalige gemachtigde, door de Inspecteur niet op de hoogte te stellen van alle relevante feiten met betrekking tot het behaalde voordeel, dermate lichtvaardig hebben gehandeld dat het aan de grove schuld van belanghebbende te wijten is dat te weinig belasting is geheven.

4.4 In verband daarmee acht het Hof een kwijtschelding van de verhoging tot op 25 percent gerechtvaardigd.

4.5 Gezien de lange duur van de procedure is het Hof van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Gelet hierop acht het Hof een verdere kwijtschelding van de verhoging tot op 15 percent passend en geboden.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op € 20,- aan reis- en verblijfkosten.

6. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de navorderingsaanslag tot een naar een belastbaar inkomen van € 695.404,57 (ƒ 1.532.470), met handhaving van een 100 percent verhoging over de aanvankelijk te weinig geheven belasting;

- vernietigt het kwijtscheldingsbesluit;

- verleent kwijtschelding van de in de belastingaanslag begrepen verhoging tot op 15 percent en

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 20,-, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 8 juni 2005 door prof.mr.dr. J.A. Monsma, voorzitter, mr. C.M. Ettema en jhr.mr. W.E.M. Van Nispen tot Sevenaer, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(A.W.M. van der Waerden) (J.A. Monsma)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 juni 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.