Home

Gerechtshof Arnhem, 08-07-2005, AU1301, 04-01013

Gerechtshof Arnhem, 08-07-2005, AU1301, 04-01013

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
8 juli 2005
Datum publicatie
23 augustus 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AU1301
Zaaknummer
04-01013
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.124, Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2020] art. H 2, art. I, Ya

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Met betrekking tot het afgekochte - in 2001 uitbetaalde - pensioen van haar overleden echtgenoot heeft belanghebbende geen recht op toepassing van een bijzonder tarief nu het overgangsrecht op haar niet van toepassing is.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

vijfde enkelvoudige belastingkamer

nummer 04/01013

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : X

te : Z

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/P

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2001

nummer : 000.00.000.H.16

mondelinge behandeling : op 24 juni 2005 te Arnhem

waarbij verschenen : belanghebbende, alsmede de Inspecteur

gronden:

1. Aan belanghebbende is op 31 augustus 2002 een aangiftebiljet uitgereikt voor het jaar 2001. Nadat op de vastgestelde inleverdatum belanghebbendes aangifte niet door verweerder was ontvangen, is belanghebbende bij aanmaning met dagtekening 3 februari 2003 gemaand om aangifte te doen. Nadat ook hierop geen aangifte werd ontvangen, is aan belanghebbende met dagtekening 24 september 2003 een ambtshalve vastgestelde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 43.184. Het aanslagbiljet vermeldt tevens een verzuimboete van € 113.

2. Belanghebbendes bezwaarschrift tegen voormelde aanslag is op 14 oktober 2003 door verweerder ontvangen. Rond die datum wordt de aangifte door belanghebbende alsnog ingediend. In haar bezwaarschrift geeft belanghebbende aan naar haar mening geen belasting verschuldigd te zijn en verwijst hierbij naar haar aangifte.

3. In haar aangifte heeft belanghebbende € 1.634 in aftrek gebracht als uitgaven voor premies van lijfrenten. Tevens is zij van mening dat op het afgekochte pensioen van haar in 1999 overleden echtgenoot een bijzonder tarief van toepassing is. Zij ziet het afgekochte pensioen als een overlijdensuitkering.

4. Bij uitspraak op bezwaar van 29 april 2004 is belanghebbendes bezwaar afgewezen. Belanghebbendes beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar is op 11 juni 2004 ter griffie van het Hof ontvangen.

5. In beroep is in geschil of verweerder de door belanghebbende geclaimde aftrek van uitgaven voor premies van lijfrenten terecht heeft geweigerd. Tevens is in geschil of op het afgekochte pensioen van haar overleden echtgenoot een bijzonder tarief van toepassing is. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de opgelegde verzuimboete ad € 113, alsmede de in rekening gebrachte heffingsrente niet meer in geschil zijn.

6. Belanghebbende is van mening dat het uitbetalen van het pensioen door het pensioenfonds van haar overleden echtgenoot een rechtstreeks gevolg is van diens overlijden. Hierdoor heeft zij, naar zij stelt, recht op toepassing van het bijzonder tarief. Ten aanzien van de aftrek van uitgaven voor premies van lijfrenten, merkt zij op dat in het verleden de premies wel in aftrek zijn toegelaten en dat zij beschikt over een pensioentekort. Zij stelt dat alle bescheiden die benodigd zijn voor het berekenen van de aftrek van uitgaven voor premies van lijfrenten in het bezit zijn van verweerder.

7. Verweerder stelt dat op het afgekochte pensioen het bijzonder tarief voor overlijdensuitkeringen niet van toepassing is en verwijst hierbij naar de parlementaire geschiedenis op dit punt. Ten aanzien van de aftrek van uitgaven voor premies van lijfrenten, stelt verweerder dat de door belanghebbende vermelde bescheiden niet in zijn bezit zijn en dat deze door belanghebbende, ondanks zijn verzoek daartoe, ook niet zijn overgelegd.

8. Bij invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) per 1 januari 2001 heeft de wetgever, behoudens enkele specifieke uitzonderingen, de bijzondere tarieven laten vallen. Eén van deze uitzonderingen is de na 1 januari 2001 ontvangen uitkering wegens overlijden of invaliditeit ten gevolge van een vóór 1 januari 2001 plaatsgevonden hebbend ongeval (artikel Ya, eerste lid, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001). De afkoop van pensioen houdt, zoals belanghebbende ter zitting heeft verklaard, geen verband met een overlijden ten gevolge van een ongeval. Op de afkoop van pensioen is derhalve terecht door verweerder het normale tabeltarief toegepast.

9. De omstandigheid dat de betaling van het pensioen door een bij het pensioenfonds opgetreden vertraging eerst in 2001 heeft plaatsgehad, kan er voor wat betreft de belastingheffing niet aan afdoen dat het genietingsmoment na 1 januari 2001 valt en de betaling tot het belastbaar inkomen over 2001 behoort.

10. Met ingang van 1 januari 2001 komen op grond van artikel 3.124, onderdeel a, Wet IB 2001 enkel in aftrek uitgaven voor op de belastingplichtige drukkende premies van lijfrenten die dienen ter compensatie van een pensioentekort.

11. Ter zitting is komen vaststaan dat de betaalde premies betrekking hebben op een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule die niet is aangepast aan de wettelijke vereisten zoals deze met ingang van 1 januari 2001 gelden. Hierdoor kunnen de uitgaven voor premies van lijfrenten niet door belanghebbende in aftrek worden gebracht.

12. Belanghebbendes stelling dat zij door onwetendheid heeft verzuimd de verzekering aan te passen aan de door de wet gestelde eisen om voor een aftrek in aanmerking te komen kan hieraan niet afdoen.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 8 juli 2005 door mr. Röben, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs.Woeltjes als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(V.F.R. Woeltjes) (J.B.H. Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 juli 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.