Home

Gerechtshof Arnhem, 27-07-2005, AU1302, 04-01319

Gerechtshof Arnhem, 27-07-2005, AU1302, 04-01319

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
27 juli 2005
Datum publicatie
23 augustus 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AU1302
Zaaknummer
04-01319
Relevante informatie
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, New York, 16-12-1966 [Tekst geldig vanaf 11-03-1979] art. 26, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.76

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Een directeur-aandeelhouder is, anders dan voor de omzetbelasting, voor de heffing van de inkomstenbelasting niet gelijk te stellen aan een ondernemer, zodat hij geen recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tiende enkelvoudige belastingkamer

nummer 04/01319/inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : X

te : Z

verweerder : de Inspecteur te P

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001

aanslagnummer : 0.H.16

mondelinge behandeling : 13 juli 2005 te Arnhem

Waarbij verschenen : de Inspecteur

Waarbij niet verschenen : belanghebbende, hoewel overeenkomstig de wet opgeroepen

gronden:

1. Belanghebbende is in het onderhavige jaar (2001) directeur-enig aandeelhouder van X Holding B.V.

2. Zowel bij het vaststellen van de aanslag als bij het doen van de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes aanspraak op toepassing van de zelfstandigenaftrek afgewezen.

3. Nu belanghebbende voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) niet voldoet aan de criteria van het daarin omschreven ondernemersbegrip (artikel 3.4) heeft de Inspecteur (in zoverre) terecht geconcludeerd dat belanghebbende geen recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek als bedoeld in artikel 3.76 van de Wet.

4. Voor zover belanghebbende zich beroept op het – kennelijk in internationale verdragen opgenomen (artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM in verbinding met artikel 1 van het eerste Protocol bij dat verdrag) – gelijkheidsbeginsel, faalt dat beroep evenzeer.

5. De fiscale – en civielrechtelijke positie van degenen die – zoals belanghebbende – inkomen uit aanmerkelijk belang en loon genieten, is immers zo verschillend van die van de ondernemers die winst uit onderneming genieten, dat niet gezegd kan worden dat hier – voor de toepassing van de Wet – sprake is van gelijke gevallen.

6. De omstandigheid dat een directeur-aandeelhouder voor de toepassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 – in het licht van de zogenoemde Zesde richtlijn – onder omstandigheden als ondernemer in de zin van artikel 7 van die wet moet worden aangemerkt (HR 26 april 2002, nr. 35 775, BNB 2002/275), doet hieraan niet af. De wetgever is niet gehouden om in verschillende wetten eenzelfde ondernemersbegrip te hanteren.

7. Ook hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, doet niet af aan de conclusie dat de Inspecteur in dezen terecht de zelfstandigenaftrek niet heeft toegepast.

8. Het beroep is ongegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 27 juli 2005 door mr. R. den Ouden, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Dekker als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(S.R.M. Dekker) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 augustus 2005.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.