Home

Gerechtshof Arnhem, 27-07-2005, AU1307, 04-01349

Gerechtshof Arnhem, 27-07-2005, AU1307, 04-01349

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
27 juli 2005
Datum publicatie
23 augustus 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AU1307
Zaaknummer
04-01349
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67d, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.8

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Door de belastingadviseur van een stakende huisarts opgevoerde – niet-gemaakte – verbouwingskosten zijn terecht gecorrigeerd en bestraft met een vergrijpboete.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tiende enkelvoudige belastingkamer

nummer 04/01349/boetebeschikking inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en boetebeschikking WAZ

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : X

te : Z

verweerder : de Inspecteur te P

aangevallen beslissing : uitspraken op bezwaar

betreft : boetebeschikking inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 en boetebeschikking WAZ 2001

nummers : 0.H.16 onderscheidenlijk 0.W.16

mondelinge behandeling : 13 juli 2005

Waarbij verschenen : belanghebbendes gemachtigde mr. A. alsmede de Inspecteur

gronden:

1. Belanghebbende oefent in de vorm van een eenmanszaak een huisartsenpraktijk uit. Het deel van de woning waarin deze praktijk wordt uitgeoefend behoort tot het ondernemingsvermogen. Per 1 juli 2001 heeft belanghebbende de onderneming gestaakt. In verband met de overbrenging van het praktijkgedeelte naar het privé-vermogen van belanghebbende, is dit gedeelte naar de staat per 30 juni 2001 – in het kader van een gezamenlijke taxatie van een door belanghebbende ingeschakelde taxateur en een taxateur van de Belastingdienst – getaxeerd op een bedrag van ƒ 100.000. Bij de berekening van de stakingswinst met betrekking tot het praktijkgedeelte is belanghebbende van dit bedrag uitgegaan.

2. In zijn door zijn belastingadviseur verzorgde aangifte heeft belanghebbende over de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 juni 2001 onder meer een bedrag van ƒ 37.975 ten laste van de winst gebracht. In de – bij de aangifte gevoegde – balans per 30 juni 2001 is dit bedrag begrepen in het onder de “overige schulden” vermelde bedrag van ƒ 54.990,15. In de verlies- en winstrekening over de periode 1 januari 2001 tot en met 30 juni 2001 is dit bedrag begrepen in het onder de noemer “kosten praktijkdeel pand” vermelde bedrag van ƒ 43.450,52. In de toelichting op de balans en de verlies- en winstrekening is met betrekking tot het bedrag van ƒ 37.975 niet meer vermeld dan “verbouwing pand”.

3. Tot de stukken van het geding behoort een door een architectenbureau aan belanghebbende uitgebrachte – op 12 juli 2001 gedagtekende – offerte met betrekking tot een verbouwing van de praktijk. Het geoffreerde bedrag beloopt – inclusief honorarium doch exclusief omzetbelasting – ƒ 143.000.

4. Verbouwing van het praktijkgedeelte heeft – tot dusverre – niet plaatsgehad.

5. In 2003 heeft een boekenonderzoek bij belanghebbende plaatsgevonden, waarbij onder meer de aanvaardbaarheid van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 is onderzocht. Naar aanleiding van vragen van de controlerende ambtenaren met betrekking tot de opgevoerde verbouwingskosten van ƒ 37.975 is door belanghebbende verklaard dat het gaat om een deel van de kosten van een toekomstige verbouwing van het praktijkgedeelte, waarbij dit gedeelte zal worden teruggebracht naar de oorspronkelijke – voor bewoning geschikte – staat.

6. De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat in dezen geen sprake is van ondernemingskosten. Daarom heeft hij bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 de door belanghebbende aangegeven winst gecorrigeerd met (onder meer) genoemd bedrag van ƒ 37.975. Ter zake van deze correctie heeft de Inspecteur voorts op de voet van artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen belanghebbende – bij beschikking – een vergrijpboete van 50 percent [ƒ 9.872] opgelegd, omdat het naar zijn opvatting aan opzet van belanghebbende(s adviseur) is te wijten dat de onderhavige aangifte op het punt van de verbouwingskosten onjuist is gedaan.

7. In beroep bestrijdt belanghebbende de stelling van de Inspecteur – kort gezegd – dat sprake is van opzet. Volgens belanghebbende kan zijn standpunt in dezen als pleitbaar worden aangemerkt.

8. Bij de beoordeling van het onderhavige geschil stelt het Hof het volgende voorop. Uitgangspunt bij de beoordeling of als kosten van de onderneming opgevoerde posten als zodanig kunnen worden aanvaard, dient te zijn of de desbetreffende uitgaven op zakelijke gronden zijn gedaan, dat wil zeggen met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming (HR 18 maart 1998, nr. 33 178, BNB 1998/159). De kosten verbonden aan een verbouwing van een (voormalig) praktijkgedeelte zoals hier is bedoeld, waarbij dat gedeelte geschikt zal worden gemaakt voor (privé)bewoning door de stakende ondernemer vormen naar het oordeel van het Hof in de regel geen ondernemingskosten als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001, aangezien redelijkerwijs niet kan worden volgehouden dat zij zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Indien een (adviseur van een) belastingplichtige nochtans van oordeel is dat in zijn geval wel sprake is van in de sfeer van de onderneming liggende verbouwingskosten en in de aangifte die kosten ten laste van de winst brengt, ligt het – omdat redelijkerwijs over de juistheid daarvan op zijn minst moet worden getwijfeld – op zijn weg in de (toelichting op de) aangifte de met betrekking tot die aftrekpost relevante informatie te verstrekken. Een belastingplichtige dient met andere woorden ‘open kaart” te spelen.

9. In de onderhavige, door een belastingadviseur verzorgde, aangifte is de post “verbouwing praktijkgedeelte” zonder enige vorm van toelichting opgenomen onder de schulden, zulks ten onrechte aangezien met betrekking tot de (gestelde) verbouwing (die niet heeft plaatsgehad) door belanghebbende geen juridisch afdwingbare verplichtingen zijn aangegaan. Belanghebbendes adviseur heeft zulks in wezen ook erkend, aangezien hij nadien het standpunt heeft ingenomen dat het zou gaan om een voorziening voor toekomstige verbouwingsuitgaven. Een voorziening voor toekomstige uitgaven kan evenwel niet worden gevormd, indien – zoals hier – geen sprake is van ondernemingskosten.

10. Belanghebbende – althans diens adviseur wiens handelingen aan belanghebbende dienen te worden toegerekend – heeft, zo volgt uit het een en ander, met betrekking tot de opgevoerde verbouwingskosten naar het oordeel van het Hof in ieder geval geen “open kaart” gespeeld. Daar komt nog bij dat belanghebbende(s adviseur) naar het oordeel van het Hof voorts niet consequent is geweest in zijn benadering. Immers, indien met belanghebbende ervan wordt uitgegaan dat een (te verrichten) verbouwing van het praktijkgedeelte (nog) in de sfeer van de onderneming plaatsvindt, zal zulks ook haar invloed hebben op de omvang van de ter zake van de overgang van het praktijkgedeelte naar het privé-vermogen behaalde stakingswinst.

11. Het Hof is voorts met de Inspecteur van oordeel dat de opvatting van belanghebbende(s adviseur) redelijkerwijs niet als pleitbaar kan worden bestempeld. De stelling van belanghebbende dat vooraf de fiscale literatuur is geraadpleegd, waaruit bleek dat in het geval van een door een ondernemer gehuurde praktijkruimte de kosten van het in de oorspronkelijke staat brengen in verband met de beëindiging van de huurovereenkomst als zakelijk worden aangemerkt, doet – nog daargelaten dat het daar gaat om werkelijke gemaakte kosten – hieraan niet af, aangezien die situatie niet vergelijkbaar is met het onderhavige geval. Het door belanghebbende gestelde – zelf gevoerde - telefonische gesprek met de Belastingdienst en de verwijzing naar een geval van een collega-huisarts uit 1996 doen evenmin af aan de conclusie dat in dezen geen sprake is van een pleitbaar standpunt. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, is niet aannemelijk geworden dat van de zijde van de Belastingdienst uitlatingen zijn gedaan die bij belanghebbende de indruk hebben kunnen wekken dat de gestelde verbouwingskosten voor aftrek in aanmerking zouden kunnen komen noch dat het geval van de collega-huisarts overeenkomt met de situatie van belanghebbende. Benadrukt zij wederom dat belanghebbende zijn aangifte heeft laten verzorgen door een beroepsmatig optredende belastingadviseur.

12. Uit het vorenoverwogene moet worden geconcludeerd dat belanghebbende(s adviseur) – op zijn minst – zich ervan bewust is geweest dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de aangifte wat betreft de verbouwingskosten onjuist was maar zich daardoor niet heeft laten weerhouden de aangifte te doen zoals hij heeft gedaan (dat wil zeggen zonder nadere toelichting). Het is daarom – op zijn minst – aan voorwaardelijk opzet van belanghebbende(s adviseur) te wijten dat de aangifte op het punt van de verbouwingskosten onjuist is gedaan.

13. In dat licht bezien heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof terecht een vergrijpboete aan belanghebbende opgelegd.

14. Een boete van 50 percent van het over het bedrag van de correctie verschuldigde bedrag aan belasting acht het Hof in dezen passend en geboden.

15. Het beroep faalt derhalve.

16. Het beroep tegen de in het kader van de premie-aanslag ingevolge de WAZ opgelegde boetebeschikking treft op de hiervóór vermelde gronden evenmin doel.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 27 juli 2005 door mr. Den Ouden, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Dekker als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(S.R.M. Dekker) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 juli 2005.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.