Home

Gerechtshof Arnhem, 28-07-2005, AU1966, 03/01891

Gerechtshof Arnhem, 28-07-2005, AU1966, 03/01891

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
28 juli 2005
Datum publicatie
5 september 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AU1966
Zaaknummer
03/01891
Relevante informatie
Wet verontreiniging oppervlaktewateren [Tekst geldig vanaf 22-12-2009] [Regeling ingetrokken per 2009-12-22] art. 18

Inhoudsindicatie

Verontreinigingsheffing

Niet de eigenaar maar de huurder van een verhuurde etage is gebruiker van het object en aldus belastingplichtig voor de verontreinigingsheffing.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

vierde enkelvoudige belastingkamer

nummer 03/01891

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : X

Te : Z

Verweerder : De ambtenaar belast met de heffing van de waterschapsbelasting van het waterschap Rijn en IJssel (hierna: de ambtenaar)

Aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

Betreft : aanslag verontreinigingsheffing 2000

Nummer : 01

Mondelinge behandeling : op 14 juli 2005 te Arnhem

Waarbij verschenen : belanghebbende, tot bijstand vergezeld van gemachtigde A, alsmede namens de Ambtenaar, B

gronden:

1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, gelegen aan de a-straat 1 te Z (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak omvat drie etages. De eerste en tweede etage zijn bereikbaar via een gezamenlijke trap vanuit een hal op de begane grond. Die hal, van waaruit ook de winkel bereikbaar is, heeft een eigen ingang. Vanaf de overloop op de eerste etage loopt een trap naar de tweede etage. Een plattegrond van de onroerende zaak bevindt zich bij de stukken.

2. De begane grond is bij een derde in gebruik als winkelpand. De eerste etage, die bestaat uit vier kamers werd in de jaren 2000 tot en met 2003 door belanghebbende verhuurd aan een gebruiker, die - met toestemming van belanghebbende - een gedeelte van deze etage (twee kamers) onderverhuurde aan wisselende gebruikers (niet zijnde gezins- of familieleden van de huurder). De tweede etage wordt in zijn geheel verhuurd aan één gebruiker zonder dat sprake is van onderverhuur. De huurders van de begane grond en de tweede etage beschikken, ieder afzonderlijk, over een keuken en/ of sanitaire voorzieningen. Op de eerste etage werd door de huurder en onderhuurder(s) van deze etage gezamenlijk gebruik gemaakt van de op de eerste etage aanwezige voorzieningen, bestaande uit toilet, douche en keuken.

3. De ambtenaar beschouwt de eerste etage als een bedrijfsruimte (kamerverhuur) in de zin van de Verordening verontreinigingsheffing waterschap Rijn en IJssel 1997 (hierna: de Verordening) en merkt belanghebbende aan als exploitant van deze ruimte. De ambtenaar heeft belanghebbende als gebruiker van een bedrijfsruimte voor de belastingjaren 2000 tot en met 2003 in de verontreinigingsheffing betrokken.

4. Belanghebbende neemt het standpunt in dat de eerste etage in de jaren 2000 tot en met 2003 een woonruimte was in de zin van de Verordening en dat de huurder van de etage voor de jaren 2000 tot en met 2003 als gebruiker van een woonruimte belastingplichtig was voor de verontreinigingsheffing. Met ingang van 1 januari 2004 is volgens belanghebbende wel sprake van kamerverhuur door belanghebbende.

5. De exploitant van de op de begane grond gelegen winkelpand wordt wegens bedrijfsruimtegebruik separaat aangeslagen in de verontreinigingsheffing. De huurder van de tweede etage wordt eveneens separaat aangeslagen in de verontreinigingsheffing omdat hij wordt aangemerkt als belastingplichtig woonruimtegebruiker.

6. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

Is de eerste etage van de onroerende zaak een bedrijfsruimte?

Is belanghebbende gebruiker van de eerste etage van de onroerende zaak?

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de ambtenaar bevestigend. Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.

7. De Verordening luidt, voor zover hier van belang:

"Artikel 1. Deze verordening verstaat onder:

(...)

e. woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is als afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid;

f. bedrijfsruimte: een naar zijn aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte;

(...).

Artikel 3.

1. Onder de naam 'verontreinigingsheffing' wordt, ter bestrijding van de kosten van maatregelen tot het tegengaan en het voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren, een directe belasting geheven van degene die afvalstoffen direct of indirect brengt in een oppervlaktewater of op een zuiveringstechnisch werk.

2. Voor toepassing van het eerste lid wordt als degene die afvalstoffen direct of indirect brengt in een oppervlaktewater of op een zuiveringstechnisch werk, aangemerkt:

a. ingeval de afvalstoffen afkomstig zijn van een woonruimte: de gebruiker van die woonruimte;

b. ingeval de afvalstoffen afkomstig zijn van een bedrijfsruimte: de gebruiker van die bedrijfsruimte."

8. Volgens het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 1996, nummer 30 584, BNB 1996/77, kunnen onder 'woonruimten' in de zin van artikel 18, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren - en het daarmee overeenstemmende begrip 'woonruimte' in de zin van artikel 2 van de Verordening van de provincie Utrecht - worden begrepen gedeelten van gebouwen, mits het gaat om gedeelten die, voor wat betreft de woonfunctie, voldoende zelfstandigheid bezitten. Deze zelfstandigheid dient te worden afgeleid uit de inrichting van het gebouw, waarbij bepalend is in hoeverre de gebruiker van het desbetreffende gedeelte afhankelijk is van elders in het gebouw aanwezige, voor de woonfunctie wezenlijke voorzieningen (Hoge Raad 23 juli 1984, nummer 22 216, BNB 1984/283).

9. Op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende de eerste etage in de jaren 2000 tot en met 2003 als één geheel had verhuurd en dat de huurder, die zelf op de eerste etage woonde, in deze periode één of twee kamers van deze etage onderverhuurde aan derden met wie de huurder geen gemeenschappelijk huishouding voerde. Voor zover de ambtenaar iets anders bedoeld te stellen, maakt hij die stelling(en) niet aannemelijk.

10. Op grond van het vorenstaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende in de jaren 2000 tot en met 2003 niet als gebruiker van de eerste etage kan worden aangemerkt. Gebruiker in de zin van de Verordening en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren was in dit geval de huurder waarbij, voor dit geding, in het midden kan blijven of de huurder gebruiker was van een woonruimte dan wel van een bedrijfsruimte (exploitant van een kamerverhuurbedrijf). Over die kwestie, die een andere belastingplichtige aangaat, kan het Hof in deze uitspraak geen bindende beslissing nemen.

11. Het beroep van belanghebbende is gegrond.

proceskosten:

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 punten (proceshandelingen) x € 322 x 1 punt (gewicht) = € 644.

beslissing:

Het Gerechtshof

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de aanslag;

- veroordeelt de ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 31.

Aldus gedaan op 28 juli 2005 door mr. T.J. Matthijssen, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(C.E. te Brake) (T.J. Matthijssen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 augustus 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.