Home

Gerechtshof Arnhem, 25-08-2005, AU2562, 03-00113

Gerechtshof Arnhem, 25-08-2005, AU2562, 03-00113

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
25 augustus 2005
Datum publicatie
14 september 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AU2562
Zaaknummer
03-00113

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Door een financiele dienstverlener met effectentransacties gerealiseerd verlies vormt een in de prive-sfeer gelegen verlies, zodat dit verlies niet ten laste van de winst kan worden gebracht.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 03/01131

Uitspraak

op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen P (thans: Belastingdienst/P) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof.

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een - op 19 maart 2002 gedagtekende - aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer 01.H.06) opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 240.627 (€ 109.191).

1.2. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft daarop een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de tweede meervoudige kamer van het Hof Arnhem van 20 juli 2005. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.

1.5. Zowel belanghebbende als de Inspecteur hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan, van de zijde van de Inspecteur aangevuld met zeven bijlagen, overgelegd aan het Hof en aan de tegenpartij. De pleitnota’s (met bijlagen) dienen als hier herhaald en ingelast te worden aangemerkt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. De feiten

Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende, geboren in 1973, is in het onderhavige jaar onder de naam A op franchise-basis werkzaam geweest als zelfstandig ondernemer op het gebied van bemiddeling in financiële diensten (levensverzekeringsproducten en hypotheken). Daaraan voorafgaand was hij tot mei 1998 in loondienst werkzaam bij de B-bank en had hij zich bezig gehouden met pensioenadviezen. Belanghebbende heeft per 1 oktober 2000 zijn activiteiten als zelfstandig ondernemer gestaakt en is vervolgens als account-manager in dienst getreden bij de C-bank. Tot de activiteiten van belanghebbendes onderneming behoorden niet het voor rekening en risico van derden beleggen in aandelen, opties of andere beleggingsproducten als zodanig.

2.2. Begin 2000 heeft belanghebbende op zijn zakelijke bankrekening een bedrag ontvangen van rond de ƒ 190.000 (€ 86.218) ter zake van met name in 1999 verdiende provisies en bonussen. Van dat bedrag heeft belanghebbende circa ƒ 30.000 gereserveerd in verband met een te lage voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2000 en het restant van circa ƒ 160.000 (€ 72.605) belegd in aandelen en putopties in het automatiseringsbedrijf Baan.

2.3. Belanghebbende heeft voor het jaar 2000 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 109.464 en daarbij een bedrag van ƒ 156.613 als winst uit onderneming verantwoord. Naar aanleiding van de vermelding van een financiële last van ƒ 143.988 in de bij zijn aangifte gevoegde winst- en verliesrekening is bij belanghebbende in februari 2002 een boekenonderzoek ingesteld. Daaruit is naar voren gekomen dat belanghebbende op 4 januari 2000 4.000 aandelen Baan heeft gekocht voor ƒ 88.997,75. Voorts heeft hij op die datum putopties “JANOO” geschreven op 4.000 aandelen Baan waarvoor hij een premie heeft ontvangen van ƒ 12.825. Op grond van deze putopties zijn op 24 januari 2000 4.000 aandelen Baan aan belanghebbende geleverd voor een bedrag van ƒ 88.379,79. Alle aandelen (8.000) Baan zijn op 17 mei 2000 door belanghebbende verkocht voor ƒ 33.389,48. Belanghebbende heeft het verlies op de aandelen Baan van ƒ 143.988 ( 88.997,75 + 88.379,79 -/- 33.389,48) verminderd met premie-opbrengst van de putopties van ƒ 12.825, derhalve per saldo ƒ 131.163, ten laste van het resultaat van zijn onderneming gebracht. In het controlerapport van 1 maart 2002 heeft de controlerend ambtenaar het verlies van ƒ 131.163 niet als een zakelijk maar als een in privé geleden verlies aangemerkt en aangegeven dat de winst met ditzelfde bedrag moet worden verhoogd.

2.4. Belanghebbende had tot en met 1999 uitsluitend in privé in aandelen en opties belegd. Blijkens een tot de gedingstukken behorende opgave van de C-bank bedroeg de waarde van deze beleggingen - waaronder aandelen, call- en putopties Baan - ultimo 1999 € 192.319 (ƒ 423.769). Op de balans per 31 december 1999 van de onderneming van belanghebbende is melding gemaakt van een tegoed in rekening-courant bij de D-bank van € 33.181 (ƒ 73.235) doch niet van enige belegging in aandelen en/of opties. De door belanghebbende in privé gebezigde effectenrekening heeft tevens gediend als effectenrekening voor de in januari 2000 aangekochte aandelen Baan die zijn gefinancierd met de door hem behaalde winst uit onderneming.

2.5. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur het aangegeven belastbaar bedrag verhoogd met ƒ 131.163 conform het in het controlerapport ingenomen standpunt dat de handel in aandelen en opties Baan een privé-aangelegenheid is. Na het indienen van bezwaar is belanghebbende op 5 december 2002 door de Inspecteur gehoord. Blijkens het daarvan opgemaakte verslag heeft belanghebbende bij die gelegenheid een “compromisvoorstel” gedaan aan de Inspecteur, welk voorstel door laatstgenoemde bij brief van 9 december 2002 is afgewezen.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen.

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of het in 2000 geleden verlies van per saldo ƒ 131.163 op de investeringen in aandelen en opties Baan ten laste van het resultaat van belanghebbendes onderneming mag komen, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.

3.2 Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding en de daarin door hen aangevoerde gronden alsmede naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en – naar het Hof begrijpt – vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 109.464 (€ 49.672).

3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4. Beoordeling van het geschil.

4.1 Voor het antwoord op de vraag of het verlies uit effectentransacties ten laste van het resultaat van de onderneming van een belanghebbende kan komen, is beslissend of de effectentransacties hebben plaatsgevonden binnen het kader van de normale bedrijfsuitoefening van diens onderneming.

4.2 De ondernemingsactiviteiten van belanghebbende zijn, ook in het onderhavige jaar, beperkt gebleven tot het bemiddelen bij de verkoop van bepaalde financiële producten. Die activiteiten hebben niet omvat het namens en voor rekening en risico van cliënten beleggen van door deze ter beschikking gestelde gelden. Met hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht maakt hij niet aannemelijk dat het - speculatief - beleggen van eigen of vreemd vermogen van de onderneming heeft behoord tot het doel van de onderneming. De onderhavige - met de behaalde omzet - gefinancierde investering in aandelen en opties Baan is op zichzelf bezien vreemd aan de onderneming van belanghebbende en valt derhalve niet binnen het kader van zijn normale bedrijfsuitoefening.

4.3 Uit het arrest van de Hoge Raad van 15 september 1999, nr. 34.647, BNB 1999/406* kan worden afgeleid dat van een verlies uit onderneming niettemin sprake kan zijn indien dit is geleden door belegging van tijdelijk in de onderneming overtollige liquide middelen en deze op een zodanige wijze zijn belegd dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat zij tijdig weer in de onderneming beschikbaar zullen zijn.

4.4 Naar het oordeel van het Hof zijn in het algemeen grote risico’s verbonden aan de belegging in opties en - eveneens, zij het in mindere mate - aan het beleggen in aandelen, zodat ter zake moet worden gesproken van speculatieve transacties. Voor zover al zou komen vast te staan dat de in januari 2000 beschikbaar gekomen liquiditeiten - zoals belanghebbende stelt - waren bestemd voor de aanschaf van een schadeverzekeringsportefeuille en aldus in zijn onderneming slechts tijdelijk overtollig waren, kan het met die liquiditeiten behaalde vermogensverlies niet ten laste van het resultaat van de onderneming worden gebracht. Belanghebbende heeft de vorenbedoelde gelden zodanig risicovol belegd dat niet redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze tijdig weer in de onderneming beschikbaar zullen zijn. Door de overboeking naar de privé-effectenrekening en de aanwending voor speculatieve doeleinden hebben de gelden een privé-bestemming hebben gekregen. Dit brengt mee dat het verlies van per saldo ƒ 131.163 niet ten laste van de winst kan worden gebracht.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 25 augustus 2005 te Arnhem door mr. De Kroon, voorzitter, mr. Kooijmans en mr. Ettema, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.

(W.J.N.M. Snoijink) (M.C.M. de Kroon)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 augustus 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1) Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

2) Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.