Gerechtshof Arnhem, 25-08-2005, AU2564, 03-02031
Gerechtshof Arnhem, 25-08-2005, AU2564, 03-02031
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 25 augustus 2005
- Datum publicatie
- 14 september 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2005:AU2564
- Zaaknummer
- 03-02031
- Relevante informatie
- Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, New York, 16-12-1966 [Tekst geldig vanaf 11-03-1979] art. 26, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.80, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.108
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting
Het schrappen van de beroepskostenaftrek in de Wet IB 2001 is niet discriminatoir, ook niet ten opzichte van de genieters van periodieke uitkeringen en verstrekkingen.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 03/02031
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
Belanghebbende : X
Te : Y
Verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst P
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
Betreft : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002
Nummer : O
mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden
gronden:
1. Belanghebbende heeft voor het jaar 2002 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.807. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag de aangifte gevolgd.
2. Belanghebbende is tegen de vastgestelde aanslag in bezwaar gekomen. Hij heeft zich nader op het standpunt gesteld dat de door hem tot een bedrag van € 3.237,49 gemaakte advocaatkosten ter zake van een ontslagprocedure als kosten van verwerving zijn aan te merken die in mindering op het inkomen kunnen worden gebracht. De Inspecteur heeft de aftrek geweigerd en het bezwaar bij de bestreden uitspraak afgewezen.
3. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat het weigeren van de aftrek in strijd is met artikel 14 van het EVRM in verbinding met artikel 1 van het eerste Protocol bij dat verdrag en met artikel 26 van het IVBPR omdat de kosten wel door een werkgever belastingvrij kunnen worden vergoed.
4. De Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) kent niet de mogelijkheid de advocaatkosten als aftrekbare kosten in mindering te brengen op het loon uit dienstbetrekking. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 8 juli 2005, nummer 39.870, Vakstudie Nieuws 2005/34.2, is de wetgever, met het niet opnemen in de Wet van een bepaling die de aftrek van kosten als de onderhavige mogelijk maakt, niet in strijd gekomen met de in 3. genoemde verdragsbepalingen.
5. Belanghebbende heeft nog gesteld dat tevens sprake is van een verboden discriminatie ten opzichte van belastingplichtigen die kosten als de onderhavige op grond van artikel 3.108 van de Wet op hun in dat artikel genoemde inkomsten in mindering kunnen brengen.
6. Naar het oordeel van het Hof kan de subsidiaire grief van belanghebbende evenmin slagen. Van gelijke gevallen is geen sprake. De relatie tussen genieters van uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 3.108 en de verstrekker daarvan is feitelijk en rechtens niet vergelijkbaar met de arbeidsrelatie tussen werknemers en werkgevers. Dat op een aantal van die uitkeringen en verstrekkingen de bepalingen van de Wet op de loonbelasting 1964 van toepassing zijn verklaard doet daaraan niet af.
7. Gelet op het vorenstaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 25 augustus 2005 door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J. Lamens en mr. R. den Ouden, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),Postbus 20303,2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.