Home

Gerechtshof Arnhem, 17-08-2005, AU2574, 04-01622

Gerechtshof Arnhem, 17-08-2005, AU2574, 04-01622

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
17 augustus 2005
Datum publicatie
14 september 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AU2574
Zaaknummer
04-01622
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.17

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Kosten van tuinonderhoud en tandverzorging vormen geen aftrekbare ziektekosten.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste enkelvoudige belastingkamer

nr. 04/01622

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : X

te : Z

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/P

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen aanslag

soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

jaar : 2002

onderzoek ter zitting : op 3 augustus 2005 te Arnhem door mr. De Kroon, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier

waarbij verschenen : belanghebbende alsmede de Inspecteur

gronden:

1. Voor dit geding staat vast:

1.1. Belanghebbende is geboren in 1952. Zij heeft onder meer lichamelijke beperkingen aan benen, armen en handen, is arbeidsongeschikt en genoot in 2002 een arbeidsongeschiktheidsuitkering van € 25 684.

1.2. In haar aangifte heeft zij daarop een persoonsgebonden aftrek aan buitengewone uitgaven wegens ziekte en invaliditeit toegepast van € 7 408, zodat haar aangegeven verzamelinkomen € 18 276 bedroeg. Bij de aanslagregeling is die aftrek teruggebracht met € 5 310 tot € 2 098, zodat de aanslag is vastgesteld naar een verzamelinkomen van € (25 684 – 2 098 =) 23 586. Na bezwaar is het verzamelinkomen verminderd met een vaste aftrek van € 730 wegens chronische ziekte tot € 22 490.

2. Na wijziging van het standpunt van de Inspecteur ter zitting in die zin dat hij alsnog een post aan thuiszorg van € 501,60 in aftrek aanvaardt alsmede op de voet van hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel ASa, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 € 10 aan rente van doorlopend krediet, betreft het geschil de niet in aftrek toegelaten posten van € 1 062 aan tuinonderhoud, € 225 voor tandverzorging en € (2 563 – 10 =) 2 553 aan voormelde rente alsmede € 349 aan rente ter zake van een lening in verband met de kosten van tuinophoging (tuinlease). Voorts is nog in geschil de toepassing van de vermenigvuldigingsfactor als bedoeld in artikel 6.24, tweede lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

3.1. Volgens artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 – voor zover hier van belang – worden als uitgaven wegens ziekte en invaliditeit aangemerkt de daarmee verband houdende:

a. uitgaven voor genees- en heelkundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer;

b. uitgaven voor extra gezinshulp;

c. boven € 113 uitgaande extra uitgaven voor een op medisch voorschrift gehouden dieet;

d. extra uitgaven voor kleding en beddengoed;

e. uitgaven voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit verpleegde personen.

3.2. Uitgaven voor tuinonderhoud vallen hier naar hun aard niet onder, ook indien – zoals belanghebbende aanvoert – zij en haar eveneens gehandicapte huisgenoot op medische gronden niet zelf in de tuin kunnen werken. Noch een opgehoogde en onderhoudsvriendelijk beplante tuin noch een aangelegd verhard pad waarover zij met haar zogenoemde scootmobiel kan rijden valt onder de hulp- of kunstmiddelen als bedoeld in de Resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 21 oktober 1993, nr. DB93/4220M (BNB 1994/61). Deze zaken zijn immers niet aan te merken als voorzieningen die belanghebbende in staat stellen tot het vervullen van een normale lichaamsfunctie (overeenkomstig hetgeen met betrekking tot een rolstoelberging is beslist in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 1998, nr. 32 876, BNB 1998/197). Bovendien zijn uitgaven voor die aanleg uitgaven waar-tegenover belanghebbende waardevertegenwoordigende zaken heeft verkregen, zoals zij ook zelf erkent in stuk C van haar nadere stukken van 18 juni 2005.

3.3. Aftrek van het onder 2 genoemde bedrag van € 349 en van de op de tuinlease betrek-king hebbende rente is terecht geweigerd. Wat dit laatste betreft, beroept belanghebbende zich nog op het gelijkheidsbeginsel, evenwel vergeefs. Het door haar bewoonde huis is niet haar eigendom maar wordt door haar gehuurd. Zij verkeert daardoor in een situatie die feitelijk en rechtens wezenlijk verschilt van die van bewoners van een eigen woning. Zij maakt dan ook ten onrechte aanspraak op persoonsgebonden aftrek van hetgeen bij de bewoners van een eigen woning als rente en kosten van hypothecaire leningen in mindering komt op hun inkomen uit werk en woning.

3.4. Ter zitting verklaart belanghebbende dat zij de eigen bijdrage van destijds ± ƒ 200 ter zake van de nieuwe keuken in 1999 – dit jaar noemt zij op blad 5 van haar brief aan de Inspecteur van 2 mei 2004 (bijlage 5 van het verweerschrift) – in aftrek heeft gebracht. De door de Inspecteur nader toegelaten aftrek van € 10 als onder 2 vermeld betreft de rente van het doorlopend krediet van € 2 563 voor zover deze is toe te rekenen aan de uitgaven voor de aanpassing van haar auto, een onderrijdbaar aanrechtblad en een trippelstoel en voor zover deze kosten niet mochten zijn vergoed in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten. Van het onder 2 genoemde bedrag van € 2 553 maakt belanghebbende op geen enkele wijze aannemelijk dat, laat staan in hoeverre, dit renten van schulden betreft die verband houden met schulden die op 31 december 2000 hebben bestaan en zijn aangegaan ter bekostiging van uitgaven ter zake van ziekte of invaliditeit.

3.5. Bij de door belanghebbende overgelegde bonnen van drogist en apotheek heeft zij aangetekend: ‘Deze kosten i.v.m. kronen/brug + opbouw gebit + kaakoperaties n.a.v. 2 nieuwe kunstkaakgewrichten in aug. 2000 (...)’. Het hierdoor gelegde verband van deze medische ingrepen met de aanschaf van ‘Gum Prodent’, tandenstokers, borsteltjes voor Braun Plak Control, mondspoelpreparaat en ‘interdental brushes’ maakt de hiermee gemoeide kosten niet tot buitengewone uitgaven in de hiervoor onder 3.1 bedoelde zin. Van de genoemde artikelen is gesteld noch gebleken dat zij van dien aard zouden zijn dat zij niet tevens worden aangeschaft in het dagelijks leven van mensen die niet ziek of invalide zijn en met goede mondhygiëne gebitsproblemen beogen te voorkomen.

3.6. Aftrek van het onder 2 genoemde bedrag van € 225 is dus terecht geweigerd.

3.7. Het standpunt van belanghebbende dat de drempel als bedoeld in artikel 6.24, eerste lid, van de Wet IB 2001 moet worden toegepast op de buitengewone uitgaven die in aanmerking worden genomen nadat zij zijn vermenigvuldigd met de factor 1½ als bedoeld in onderdeel b van het tweede artikellid, vindt geen steun in de tekst van de wet of in de geschiedenis van haar totstandkoming en wordt daarom verworpen. Voor zover belanghebbende zich voor dat standpunt beroept op de toelichting bij het aangiftebiljet, faalt haar beroep op het vertrouwensbeginsel. Zij legt de tekst van die toelichting niet over, laat staan dat zij de passage aanwijst waaraan zij vertrouwen voor de juistheid van haar genoemde standpunt meent te kunnen ontlenen.

3.8. Belanghebbende heeft niet aangegeven in welk opzicht en in hoeverre zij is geschaad doordat zij op haar bezwaarschrift niet is gehoord en niet in de gelegenheid is gesteld om stukken die op de zaak betrekking hebben in te zien. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat belanghebbende, nu zij haar grieven tegen de aanslag in beroep volledig heeft kunnen ontvouwen en toelichten, niet gebaat zou zijn bij vernietiging van de uitspraak van, en terugverwijzing van de zaak naar, de Inspecteur op louter formele gronden. De uitspraak van het Hof zal, nu het beroep (gedeeltelijk) gegrond moet worden verklaard, volgens artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de plaats treden van de vernietigen uitspraak van de Inspecteur.

slotsom:

Het beroep is slechts gegrond voor zover het strekt tot de vermindering waartoe de Inspec-teur ter zitting nader concludeert, te weten een verzamelinkomen van € (22 490 – 1½×[501,60 + 10] = afgerond) 21 722.

proceskosten:

De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht en in dit bijzondere geval waarin reizen per openbaar vervoer ondoenlijk moet worden geacht, te berekenen op haar reiskosten, voor zoveel nodig met toepassing van artikel 2, derde lid, van dat Besluit begroot op (2× 83 km à € 0,53 = afgerond) € 88, en haar verblijfkosten, begroot op € 3, in totaal derhalve € 91.

beslissing:

Het Gerechtshof:

– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

– vermindert de aanslag tot een, berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 21 722;

– gelast de Staat aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van € 37 te vergoeden;

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 91, te vergoeden door de Staat.

Aldus gedaan te Arnhem op 17 augustus 2005 door mr. De Kroon voornoemd. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(W.J.N.M. Snoijink) (M.C.M. de Kroon)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 augustus 2005

Binnen zes weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal kan ieder van de partijen tegen deze mondelinge uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag (bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van dit proces-verbaal overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid alsnog gronden voor het beroep in cassatie aan te voeren.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.