Home

Gerechtshof Arnhem, 23-09-2005, AU4259, 04-01599

Gerechtshof Arnhem, 23-09-2005, AU4259, 04-01599

Inhoudsindicatie

Loonbelasting

Te late betaling van loonbelasting vormt voor belanghebbende het eerste verzuim aangezien de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat eerdere verzuimen ter kennis van belanghebbende zijn gebracht dan wel zijn beboet. Daarom wordt de verzuimboete verlaagd.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

twaalfde enkelvoudige belastingkamer

nr. 04/01599

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : X GmbH

te : Z

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/P

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen boetebeschikking bij naheffingsaanslag nr. 01.A.01.402.0

soort belasting : loonbelasting/premie volksverzekeringen

tijdvak : februari 2004

onderzoek ter zitting :met schriftelijke toestemming van beide partijen achterwege gelaten

Gronden:

1. Voor dit geding staat vast:

1.1. Belanghebbende is opgericht op 14 november 1997 en had in Nederland een vaste inrichting onder de naam Y Nederland.

1.2. In 2003 heeft belanghebbende haar activiteiten, bestaande uit de exploitatie van een internationaal transport- en expeditiebedrijf, in Nederland volledig gestaakt.

1.3. Haar werknemer A heeft sedert 10 februari 2002 een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering. Op vordering van deze werknemer is de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter te Q ontbonden bij beschikking van 26 januari 2004 en is aan die werknemer ten laste van belanghebbende een vergoeding toegekend van € 49 057

.

1.4. Enige tijd nadien hebben belanghebbende en die werknemer overeenstemming bereikt over andere uitstaande kosten die nog verrekend moesten worden en heeft belanghebbende de resterende loonbelasting vanuit Duitsland overgemaakt op 6 mei 2004.

1.5. De aangifte over het tijdvak van naheffing is ingediend op 3 maart 2004 en vermeldt een af te dragen bedrag van € 28 600. Aangezien betaling daarvan uitbleef, is met dagtekening 26 april 2004 een naheffingsaanslag tot dat bedrag alsmede een verzuimboete van 10% ofwel € 2 860 opgelegd.

2. In geschil is de verzuimboete.

3.1. Door belanghebbende is als productie 1 een kopie van het aanslagbiljet overgelegd. Naar het Hof wil aannemen, geeft die kopie alleen de voorzijde van het biljet weer en niet de achterzijde, waarop de toelichting pleegt te zijn vermeld waarnaar op de voorzijde wordt verwezen. Uit de aanslaggegevens zoals die als bijlage 2 van het verweerschrift zijn overgelegd, wordt voldoende aannemelijk dat de reden van de naheffing en de boete, aldaar in code aangegeven als 67C(AWR)-23.5(BB) S, in die toelichting was opgenomen.

3.2. Zoals is beslist in het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2005, nr. 39 575, BNB 2005/155*, brengt de strekking van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB 1998) mee dat voor het bepalen van de rangorde van een bepaald verzuim in het kader van de in dat Besluit bedoelde verzuimenreeks, onder een voorafgaand verzuim moet worden verstaan een verzuim ter zake waarvan is meegedeeld dat bij een volgend verzuim een boete zal worden opgelegd dan wel ter zake waarvan een boete is opgelegd.

3.3. Op de Inspecteur rust volgens artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de verplichting binnen vier weken na de doorzending aan hem van het beroepschrift, de op de zaak betrekking hebbende stukken in te zenden. In de aangevallen uitspraak vermeldt de Inspecteur weliswaar dat er sprake is ‘van een derde of volgend verzuim, nu er in de zeven tijdvakken voorafgaand aan februari 2004 al eerder sprake was van betaalverzuimen’ en onderaan blad 2 van het verweerschrift vermeldt hij vier voorafgegane tijdvakken waarover de aangegeven loonbelasting te laat zou zijn afgedragen. Noch uit de onder 3.1 bedoelde code noch uit enig ander element van de toegezonden gedingstukken valt evenwel op te maken dat de Inspecteur die vier eerdere verzuimen ter kennis van belanghebbende heeft gebracht, laat staan dat hij voor één of meer ervan een verzuimboete heeft opgelegd.

3.4. Hieruit moet worden opgemaakt dat hetzij die eerdere verzuimen – het door belanghebbende erkende verzuim over het tijdvak november 2003 inbegrepen – niet zijn beboet hetzij de daarop betrekking hebbende stukken niet door de Inspecteur zijn overgelegd. Mocht dit laatste het geval zijn, dan verbindt het Hof daaraan op de voet van artikel 8:31 Awb – mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 1 april 2005, nr. 39 803, BNB 2005/177* – de gevolgtrekking dat het er in dit geding voor moet worden gehouden dat die eerdere verzuimen niet zijn beboet. In zoverre is de grief van belanghebbende, dat er ‘geen reden van structureel verzuim’ is, gegrond.

3.5. Het onderhavige verzuim is dus in de zin van § 23, onderdeel 2, van het BBBB 1998 een eerste verzuim. Dit wordt volgens § 23, onderdeel 5, beboet met 1 percent van de niet betaalde belasting (premie volksverzekeringen daaronder begrepen krachtens § 23, onderdeel 1).

3.6. Deze boete is op zichzelf passend te achten bij de ernst van het begane verzuim. Belanghebbende stelt noch bewijst dat bij haar alle schuld aan de te late betaling van de verschuldigde belasting/premie afwezig is. Voor een verdere matiging van de boete op grond van artikel 4:84 van de Awb in verbinding met § 44 van het BBBB 1998 vindt het Hof dan ook geen aanleiding.

Slotsom:

Het beroep is gegrond.

Proceskosten:

De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 1x € 322 x 1,5 = € 483.

Beslissing:

Het Gerechtshof:

– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

– vermindert de verzuimboete tot € 286;

– gelast de Staat aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van € 273 te vergoeden;

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 483, te vergoeden door de Staat.

Aldus gedaan te Arnhem op 23 september 2005 door mr. Monsma, raadsheer, lid van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(W.J.N.M. Snoijink) (J.A. Monsma)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 september 2005

Binnen zes weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal kan ieder van de partijen tegen deze mondelinge uitspraak beroep in cassatie instellen bij:de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20 303, 2500 EH Den Haag (bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van dit proces-verbaal overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid alsnog gronden voor het beroep in cassatie aan te voeren.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.