Home

Gerechtshof Arnhem, 15-09-2005, AU5047, 03-01234

Gerechtshof Arnhem, 15-09-2005, AU5047, 03-01234

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
15 september 2005
Datum publicatie
26 oktober 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AU5047
Formele relaties
Zaaknummer
03-01234

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Een belastingplichtige is gerechtigd zich in de beroepsfase alsnog te confirmeren aan een beleidsregel van de staatssecretaris, waarin een staffel is opgenomen ter bepaling van de waardedruk wegens duurzame zelfbewoning van een woning.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 03/01234

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : X

Te : Z

Verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

Aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

Betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000

Nummer : 0000.00.000.H06

Mondelinge behandeling : op 1 september 2005 te Arnhem

Waarbij verschenen : de Inspecteur

Waarbij niet verschenen : belanghebbende, met kennisgeving aan het Hof

gronden:

1. Belanghebbende oefende tot en met 8 februari 2000 een agrarisch bedrijf uit in de vorm van een eenmanszaak. Bij de staking van zijn onderneming per 9 februari 2000 zijn de tot zijn ondernemingsvermogen behorende bedrijfsmiddelen, waaronder de boerderij met achterhuis, de jongveestal, de varkensschuur en de werktuigberging inclusief garage overgegaan naar zijn privé-vermogen.

2. Belanghebbende had ten tijde van de staking van de onderneming de intentie om voornoemde onroerende zaak duurzaam te blijven bewonen. Op het moment van de staking was belanghebbende 49 jaar oud.

3. Op 22 mei 2001 heeft belanghebbendes gemachtigde met gebruikmaking van een door de Belastingdienst opgesteld formulier “Opgaaf informatie Taxatie onroerende zaak” verzocht om een gezamenlijke/minnelijke waardering van voornoemde onroerende zaak per 9 februari 2000. Op dat formulier is onder 10d de vraag gesteld of belanghebbende voor de “waarde bewoond” akkoord gaat met de waardering conform de in dat formulier opgenomen staffel. Onder het kopje “staffel” staat - voor zover hier van belang – op het formulier vermeld:

“Stelregel: leeftijd + 5% met een maximum van 75% en een minimum van 65%

De te hanteren staffel ziet er als volgt uit:

Leeftijd 60 jaar of jonger 65% van de waarde vrij

Leeftijd 61 jaar 66%

....

Leeftijd 70 jaar of ouder 75%”

Deze staffel is ontleend aan het Besluit van16 mei 2001, nr. CPP2001/1381M, gepubliceerd in BNB 2001/367 (hierna: het Besluit).

Belanghebbendes gemachtigde heeft bij vraag 10d het hokje “nee” aangekruist.

4. Tot de gedingstukken behoort een ongedateerde, door de Inspecteur en belanghebbendes gemachtigde ondertekende overeenkomst waarvan de hiervoor bedoelde opgaaf deel uitmaakt. In die overeenkomst is vastgelegd dat de waarde in het economische verkeer (hierna: WEV) van de onroerende zaak in vrij opleverbare staat gezamenlijk zal worden vastgesteld doch dat dit niet geldt voor de netto-rendementswaarde van de eigen woning met aanhorigheden.

5. In zijn op 16 oktober 2001 ingediende aangifte is belanghebbende voor de berekening van de stakingswinst in verband met zelfbewoning uitgegaan van 55% van de waarde vrij van ƒ 575.000 van de onroerende zaak zoals deze blijkens het taxatierapport van 17 juli 2001door de taxateurs in gezamenlijk overleg is vastgesteld. De voor de “waarde bewoond” gehanteerde netto-rendementswaarde is door de taxateur van de Registratie en Successie te Arnhem eenzijdig vastgesteld op een bedrag dat overeenkomt met circa 71,5% van voornoemde waarde vrij.

6. Partijen houdt verdeeld of belanghebbende alsnog een beroep kan doen op de toepassing van het Besluit zoals belanghebbende verdedigt en de Inspecteur bestrijdt. Laatstgenoemde neemt daarbij het standpunt in dat belanghebbende zijn recht op toepassing van het in het Besluit neergelegde beleid definitief heeft verspeeld omdat hij bij zijn aanvraag voor gezamenlijke taxatie de toepassing van de staffel heeft afgewezen.

7. Met het indienen van de aanvraag om gezamenlijke/minnelijke taxatie door belanghebbendes gemachtigde en de ondertekening van de – naar de Inspecteur ter zitting heeft verklaard – kort daarna aan deze toegezonden overeenkomst door beide partijen, is tussen hen een wederkerige verbintenisscheppende overeenkomst (hierna:compromis) tot stand gekomen met betrekking tot de taxatie van de waarde van de onroerende zaak in vrij te aanvaarden staat. Nu belanghebbende het (compromis)aanbod van de Belastingdienst met betrekking tot de toepassing van de staffel heeft afgeslagen, is echter - zoals ook in voornoemde overeenkomst tot uitdrukking is gebracht - geen bindend compromis tot stand gekomen met betrekking tot de taxatie van de waarde van de onroerende zaak bij zelfbewoning.

8. In zijn arrest van 12 augustus 2005, nr. 40 805, NTFR 2005/1101 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat uit de toelichting op het Besluit onmiskenbaar volgt dat het daarin neergelegde beleid (voor de invulling van de waarde bewoond van woningen die als gevolg van staking van een onderneming worden overgebracht naar het privé-vermogen) geldt voor alle aanslagen die op het moment van de publicatie nog niet onherroepelijk vaststonden en dat van het beleid uitsluitend kan worden afgeweken indien de betrokken belastingplichtige het uit het beleid voortvloeiende percentage te laag vindt.

9. Nu tussen belanghebbende en de Inspecteur geen bindend compromis tot stand gekomen is met betrekking tot de “waarde bewoond” van de onroerende zaak bestaat er voor belanghebbende geen enkel beletsel om zich alsnog te conformeren aan het uit het Besluit voortvloeiende percentage van 65% van de “waarde bewoond” van de onderhavige onroerende zaak. Dit besluit behelst immers algemeen geldend gepubliceerd beleid waarop een ieder zich met succes kan beroepen zolang de aanslag niet onherroepelijk vaststaat. Anders dan de Inspecteur verdedigt, vindt het Hof in de bewoordingen van de toelichting op het Besluit geen steun voor diens opvatting dat het compromisaanbod een eenmalig karakter heeft en voor belanghebbende inhoudt dat hij zijn recht op toepassing van dit algemeen geldend beleid definitief heeft prijsgegeven op het moment dat hij dat aanbod bij de aanvraag voor gezamenlijke/minnelijk taxatie heeft afgeslagen.

10. Het beroep is gegrond. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel behoeft mitsdien geen bespreking.

proceskosten:

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.

beslissing:

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert de onderhavige belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 657.113 (€ 289.258),waarvan ƒ 599.169 (€ 271.196) naar het bijzonder tarief van 45% en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 31.

Aldus gedaan op 15 september 2005 door mr. M.C.M. de Kroon, voorzitter, mr. C.M. Ettema en prof.dr.mr. J.A. Monsma , raadsheren.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van V.F.R. Woeltjes als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(V.F.R. Woeltjes) (M.C.M. de Kroon)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 september 2005.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.