Home

Gerechtshof Arnhem, 12-09-2005, AU5049, 03/01795

Gerechtshof Arnhem, 12-09-2005, AU5049, 03/01795

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
12 september 2005
Datum publicatie
26 oktober 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AU5049
Zaaknummer
03/01795

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Het houden/fokken van vleeskoeien vormt voor belanghebbende een bron van inkomen, zodat het verlies aftrekbaar is.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Eerste meervoudige belastingkamer

nummer 03/1795

Uitspraak

op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van € 15.279,-.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben voorts voorafgaand aan de tweede mondelinge behandeling aan het Hof en de wederpartij schriftelijke aanvullingen gestuurd.

1.4. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 1 juli 2005 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende is niet verschenen, net zo min als zijn gemach-\tigde.

De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op vrijdag 2 september 2005 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende staakt in 1999 zijn onderneming, gedreven in de vorm van een melkveehouderij. Het melkvee en het melkquotum worden verkocht, de pachtgrond met een oppervlakte van ongeveer 7 ha wordt afgestoten en de activa worden in verband met de overbrenging naar privé geherwaardeerd. Over de winst behaald met en bij de staking, wordt fiscaal afgerekend.

Na de staking van de melkveehouderij heeft belanghebbende de beschikking over de resterende grond van ongeveer 8 ha en diverse gebouwen waaronder een woning, een veestal, en een machinestalling. Daarnaast heeft belanghebbende de beschikking over werktuigen en het niet verkochte jong/opfokvee.

2.2. Na de beëindiging van de melkveehouderij verricht belanghebbende - met behulp van bovengenoemde roerende en onroerende zaken - activiteiten op het terrein van het houden en fokken van vleeskoeien hetgeen leidt tot het navolgende resultaat:

Omzet rundvee 7.287

Totale kosten 15.397

Resultaat -/- 8.110

Stuks vee per ultimo 26

Tot de kosten behoren onder andere uitgaven ter zake van de veearts, KI-kosten, ruw- en krachtvoer, en de kosten van een loonwerker.

Belanghebbende is van opvatting dat het negatief resultaat tijdelijk is en zal verbeteren na herstel van de (wereld)vleesprijzen, zeker voor de hoge kwaliteit vleeskoeien welke hij nastreeft te fokken maar waarvan het enige jaren duurt van kruisen en opgroeien alvorens een dergelijke veestapel is opgebouwd.

De met het houden en fokken van vleeskoeien gerealiseerde resultaten worden door belanghebbende in zijn belastingaangifte verantwoord als (negatieve) inkomsten uit arbeid niet in dienstbetrekking verricht.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of bij het vaststellen van het belastbaar inkomen in het onderhavige jaar, belanghebbende terecht rekening heeft gehouden met het negatieve resultaat uit het houden en fokken van vleeskoeien.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend.

De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend omdat er naar zijn mening uit bedoelde activiteiten redelijkerwijs geen positieve opbrengsten zijn te verwachten en er derhalve geen sprake is van een bron van inkomen.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal dat van het ter zitting verhandelde is opgemaakt en dat aan deze uitspraak is gehecht.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot één naar een belastbaar inkomen van € 7.169,- overeenkomstig de ingediende aangifte.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Onder inkomsten uit arbeid niet in dienstbetrekking wordt verstaan de opbrengst van het verrichten van enige vorm van arbeid in het economisch verkeer, die is gericht op het behalen van een geldelijk voordeel hetwelk niet is aan te merken als winst uit onderneming of als loon uit dienstbetrekking.

Het geldelijk voordeel dient door belanghebbende (subjectief) te zijn beoogd en redelijkerwijs, zij het ook in de toekomst, (objectief) te kunnen worden verwacht.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende het oogmerk heeft om, met behulp van de hem ter beschikking staande roerende en onroerende zaken (zoals de onder 2.1 genoemde koeien, grond, veestal en machines) door het houden en fokken van vleeskoeien in het economisch verkeer voordeel te behalen. Tussen partijen is evenmin in geschil – en het Hof is niet gebleken dat dit juridisch onjuist is – dat het te behalen voordeel in het onderhavige jaar niet is aan te merken als winst uit onderneming of als loon uit dienstbetrekking.

Partijen houdt slechts verdeeld of bedoeld voordeel ook redelijkerwijs viel te verwachten.

4.3. Belanghebbende heeft gemotiveerd betoogd, onder andere door te wijzen op de kwaliteit van zijn resterend vee, en door aan te voeren dat anderen in de jaren negentig positieve resultaten behaalden met het fokken van vleesvee bij een veestapel van vergelijkbare omvang, dat het door hem beoogde voordeel redelijkerwijs viel te verwachten. Voor het vooralsnog uitblijven van dat voordeel heeft hij als verklaring aangevoerd dat sprake was van tegenvallende vleesprijzen mede als gevolg van het (meer) openstellen van de Europese markt voor vlees uit niet-lidstaten van de Europese unie gevoegd bij de aanloopkosten die samenhangen met het over enige jaren opbouwen van een hoogwaardige vleesveestapel terwijl de met deze kwaliteit samenhangende hogere opbrengsten eerst in latere jaren kunnen worden gerealiseerd.

Het Hof vindt in hetgeen de inspecteur hiertegenover heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding tot het oordeel dat bedoelde objectieve verwachting in het onderhavige jaar niet aanwezig was zodat het belanghebbende in zijn betoog, dat het Hof op zich aannemelijk acht, zal volgen.

4.4. De stelling van de Inspecteur dat in latere jaren positieve opbrengsten evenmin worden behaald kan - zo deze stelling al als juist moet worden aanvaard aangezien belanghebbende vanaf 2002 naast het houden en fokken van vleesvee met behulp van de hem ter beschikking staande roerende en onroerende zaken eveneens een loon- en verhuurbedrijf uitoefent en de som van beide activiteiten positief is terwijl in de onderhavige procedure onduidelijk is of en in hoeverre beide opbrengstbronnen elkaar wederzijds beïnvloeden - niet tot een ander oordeel leiden nu de vraag of voordeel redelijkerwijs te verwachten is beantwoord dient te worden vanuit het perspectief en op grond van de omstandigheden in het onderhavige jaar en niet vanuit de in latere jaren behaalde resultaten.

4.5. De stelling van de Inspecteur dat de veestapel in het onderhavige jaar afneemt en belanghebbende werkt met een (sterk) verouderde veestal, leidt evenmin tot een ander oordeel.

Belanghebbende heeft ter zitting gemotiveerd uiteengezet en naar het oordeel van het Hof in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat de opbouw van een nieuwe vleesveestapel samenhangt met selectie en daarmee met het (versneld) afstoten van bepaalde koeien uit de aanwezige veestapel.

Ten aanzien van de veestal heeft belanghebbende ter zitting aangevoerd en naar het oordeel van het Hof in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat de veestal weliswaar verouderd was en daarmee voor het melken van melkvee ongeschikt was geworden maar dat de veestal voor het houden van vleesvee vooralsnog geschikt was en juist op bedrijfseconomische gronden is besloten om renovatie of nieuwbouw enige tijd uit te stellen. Onder deze omstandigheden werden bovendien de bedrijfslasten beperkt tot vooral directe kosten zodat een verbetering van de (wereld)vleesprijzen direct zou doorwerken in betere bedrijfsresultaten.

4.6. Hetgeen de Inspecteur overigens nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende, het beroep is gegrond.

5. Proceskosten

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 * € 322,- maal wegingsfactor 1 = € 644,-.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 7.169,- en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 31,-;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 644,- en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 12 september 2005 te Arnhem door mrs Van Amsterdam, voorzitter, Matthijssen en F.J.P.M. Haas, raadsheren en op die datum door de voorzitter in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr Vanherck als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(E.J.E.M. Vanherck) (A.M. van Amsterdam)

De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Afschriften aangetekend per post verzonden op: 26 september 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij: de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.