Home

Gerechtshof Arnhem, 12-10-2005, AU5985, 04-01498

Gerechtshof Arnhem, 12-10-2005, AU5985, 04-01498

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
12 oktober 2005
Datum publicatie
11 november 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AU5985
Zaaknummer
04-01498
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 27e, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 47

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Door belanghebbende verzwegen inkomsten uit het organiseren van bingo-activiteiten zijn terecht en tot het juiste bedrag in de heffing betrokken.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tiende enkelvoudige belastingkamer

nummer 04/01498/inkomstenbelasting

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : X

Te : Z

Verweerder : de Inspecteur te P

Aangevallen beslissing : uitspraken op bezwaar

Betreft : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 alsmede premie ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ)

Aanslagnummer : 0.H06 respectievelijk 0.W06

Mondelinge behandeling : op 28 september 2005 te Arnhem

Waarbij verschenen : belanghebbende, belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur

Gronden:

1. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar (2000) op drie avonden per week gedurende – in ieder geval – 26 weken bingo-avonden georganiseerd. Uit deze activiteiten heeft hij inkomsten genoten. Een bingo-avond trok gemiddeld 100 tot 110 bezoekers.

2. Belanghebbende heeft in 2000 voorts loon uit dienstbetrekking genoten ten bedrage van € 8.947 (f. 19.695).

3. De Inspecteur heeft belanghebbende op 17 maart 2003 uitgenodigd tot het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekering 2000 en voor de WAZ 2000.

4. Het betreffende – gecombineerde – aangiftebiljet is door belanghebbende gedagtekend op 28 augustus 2003 en voorzien van zijn handtekening. Het biljet is niet ingevuld. Voorts is op het voorblad niet aangegeven dat bijlagen zijn bijgevoegd.

5. De Inspecteur heeft, na tevergeefs om inlichtingen bij belanghebbende te hebben verzocht, vervolgens de onderhavige aanslagen opgelegd, ambtshalve berekend naar een (geschat) belastbaar inkomen van € 89.280 (f. 196.747) onderscheidenlijk premie-inkomen van € 38.117 (f. 84.000).

6. In de bezwaarfase, waarin belanghebbende werd bijgestaan door zijn advocaat mr. A, heeft belanghebbende ten overstaan van de Inspecteur erkend dat hij met het organiseren van de bingo-activiteiten inkomsten heeft genoten. De door belanghebbende gemaakte berekening met betrekking tot de omvang van die inkomsten is door de Inspecteur vervolgens in het kader van de bezwaarprocedure grotendeels gevolgd. Partijen bleven evenwel van mening verschillen over het aantal in aanmerking te nemen weken waarin de bingo-avonden in 2000 werden georganiseerd [belanghebbende stelt 26 weken; de Inspecteur gaat daarentegen uit van 40 weken] en de hoogte van het door belanghebbende uitgekeerde prijzengeld per avond [belanghebbende hanteert een bedrag van € 2.403 per avond en de Inspecteur € 2.211].

7. In de bestreden uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen verminderd tot aanslagen, berekend naar een belastbaar inkomen van € 40.211 (f. 88.614) onderscheidenlijk een premie-inkomen van € 32.879 (f. 72.457). Hiermee heeft belanghebbende zich niet kunnen verenigen en daarom beroep bij het Hof ingesteld.

8. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, zodat (ook) in beroep sprake is van de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast voor belanghebbende.

9. Belanghebbende heeft erkend in 2000 inkomsten uit dienstbetrekking te hebben genoten tot een bedrag van € 8.947 (f. 19.695). Voorts heeft hij erkend dat hij in dat jaar met de bingo-activiteiten een bedrag van € 9.906 (f. 21.829) heeft genoten. Deze inkomsten zijn niet door hem vermeld in het onderhavige aangiftebiljet.

10. Belanghebbendes – nieuwe – gemachtigde stelt dat bij het onderwerpelijke aangiftebiljet een bijlage was gevoegd met daarin opgenomen een toelichting omtrent het inkomen van belanghebbende.

11. De Inspecteur betwist gemotiveerd dat zo een bijlage door belanghebbende is ingediend.

12. Nu op het voorblad van het aangiftebiljet in het daarvoor bestemde hokje niet is vermeld dat er bijlagen zijn gevoegd bij het aangiftebiljet en belanghebbende voorts geen afschrift van de door hem gestelde bijlage(n) heeft overgelegd, acht het Hof niet aannemelijk geworden dat belanghebbende een bijlage bij het aangiftebiljet heeft ingediend. Het door belanghebbende op dit punt gedane aanbod tot getuigenbewijs heeft hij ter zitting ingetrokken.

13. Nu belanghebbende het onderhavige aan hem uitgereikte (gecombineerde) aangiftebiljet slechts heeft gedagtekend en ondertekend maar overigens oningevuld en zonder enige toelichting heeft geretourneerd aan de Inspecteur terwijl hij wel inkomsten heeft genoten, heeft hij de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) niet gedaan (vgl. HR 26 maart 2004, nr. 39 441, BNB 2004/217). Opgemerkt hierbij zij nog dat het bedrag aan door belanghebbende verzwegen inkomsten – in ieder geval [€ 9.906 plus € 8.947 is] € 18.853 – zowel absoluut als relatief bezien als aanzienlijk moet worden bestempeld.

14. Gelet hierop dient – ingevolge artikel 27e van de AWR – het Hof het beroep van belanghebbende ongegrond te verklaren, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.

15. Daarbij zij evenwel opgemerkt dat de aanslagen – zoals deze in bezwaar zijn verminderd – niet naar willekeur mogen worden vastgesteld door de Inspecteur, maar moeten berusten op een redelijke schatting van de verzwegen inkomsten.

16. Gelet op: (1) de - door de Inspecteur gestelde en door het Hof aannemelijk geachte - ontvangen informatie van de politie te Deventer dat belanghebbende zich al jaren bezighoudt met het organiseren van bingo-activiteiten; (2) de omstandigheid dat de Inspecteur een prijzengeld in aanmerking heeft genomen dat ruim boven het ingevolge de Wet op de Kansspelen toegestane maximum ligt en (3) de omstandigheid de Inspecteur de door belanghebbende gemaakte berekeningen met betrekking tot de inkomsten uit de bingo-activiteiten grotendeels heeft gevolgd, kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat hier sprake is van willekeur. De Inspecteur heeft met andere woorden naar het oordeel van het Hof een redelijke schatting gemaakt van de door belanghebbende verzwegen inkomsten.

17. Anders dan waarvan belanghebbende kennelijk uitgaat, heeft de Inspecteur zich in dezen niet beroepen op een schending door belanghebbende van de in artikel 47 van de AWR bedoelde inlichtingenplicht. De omkering en verzwaring van de bewijslast is een gevolg van belanghebbendes nalaten de vereiste aangifte te doen.

18. Nu in deze procedure geen boete aan de orde is en de beslissing omtrent de door belanghebbende verschuldigde (enkelvoudige) belasting niet is aan te merken als een “determination of his civil rights and obligations” als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM [EHRM 12 juli 2001, Ferrazzini vs. Italië, nr. 44759/98, BNB 2005/222 en HR 26 april 2002, nr. 37 229, BNB 2005/101] kan belanghebbendes beroep op (schending van) de waarborgen van artikel 6 EVRM reeds hierom niet slagen.

Belanghebbendes beroep op het zogenoemde arrest JB vs. Zwitserland [EHRM 3 mei 2001, nr. 31827/96, BNB 2002/26] moet dit lot delen.

19. Het bewijsaanbod van belanghebbende met betrekking tot het aantal weken waarin hij de bingo-avonden in 2000 zou hebben georganiseerd heeft hij ter zitting ingetrokken. Belanghebbende heeft op dit punt – het aantal weken – niets aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat hij de bingo-avonden in 2000 in niet meer dan 26 weken heeft georganiseerd, laat staan dat hij zulks heeft doen blijken.

20. Zulks heeft evenzeer te gelden voor het in aanmerking te nemen bedrag aan prijzengeld. De stelling van belanghebbende dat het prijzengeld een vast bedrag, onafhankelijk van het aantal bezoekers, per avond bedraagt acht het Hof niet aannemelijk. Belanghebbende heeft immers aan zij advocaat geschreven dat “het aantal prijs winnaars per ronde is helaas niet te zeggen dat kan er een zijn maar ook tien. Dat hangt af van de combinatie van de nummers en de nummers die omgeroepen worden er zijn zoveel combinaties van nummers op de boekjes dat alles mogelijk is”.

21. Het in de conclusie van repliek onder punt 7 gedane beroep op het vertrouwensbeginsel heeft belanghebbende ter zitting niet gehandhaafd.

22. Met betrekking tot de onderdelen 3, 4 en 6 van de conclusie van repliek dient te worden opgemerkt dat belanghebbende kennelijk uit het oog verliest dat in dezen de – verzwaarde – bewijslast bij hem ligt.

23. De Inspecteur is in een geval als het onderhavige, waarin de vereiste aangifte niet is gedaan, niet gehouden aan te geven tot welke bron van inkomen hij de verzwegen inkomsten rekent [vgl. HR 29 september 1993, nr. 28 400, BNB 1993/330].

24. Belanghebbende heeft – tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur – naar het oordeel van het Hof onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan zou moeten kan worden geconcludeerd dat sprake was van een (al dan niet fictieve) dienstbetrekking tussen belanghebbende en de vereniging Dukaatjes.

25. Met hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, is hij evenmin erin geslaagd aannemelijk te maken, laat staan te doen blijken, dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.

26. Het beroep is derhalve ongegrond.

Proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2005 te Arnhem door mr. R. den Ouden, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Dekker als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(S.R.M. Dekker) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 oktober 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.