Home

Gerechtshof Arnhem, 06-10-2005, AU5996, 04-00539

Gerechtshof Arnhem, 06-10-2005, AU5996, 04-00539

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
6 oktober 2005
Datum publicatie
11 november 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AU5996
Zaaknummer
04-00539

Inhoudsindicatie

Grondwaterbelasting

Niet-continue grondwateronttrekkingen vormen onttrekkingen van tijdelijke aard waarop een vrijstelling van toepassing is.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 04/00539

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : de gemeente Twenterand

te : Vriezenveen

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/ Rivierenland/ kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : naheffingsaanslag in de grondwaterbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 28 februari 2003

nummer : 0015.84.170.2023500

mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden

Gronden:

1. In de periode 1 januari 2000 tot en met 28 februari 2003 zijn binnen de gemeente Twenterand enkele projecten uitgevoerd, waarbij in het kader van bronbemaling, grondwater is onttrokken en ten aanzien waarvan belanghebbende de belastingplichtige is. Het voorzover te dezen van belang zijnde project betreft de onttrekking van grondwater bij rioleringswerkzaamheden aan de Weitzelweg te Vriezenveen.

2. De bronbemaling is uitgevoerd door een bronbemalingbedrijf, waarbij gewerkt is met horizontale drainage waarop één pomp met een maximale capaciteit van 60 m3 per uur was aangesloten. Tot de administratie behoort niet een meetstaat waarin de onttrokken hoeveelheden grondwater zijn geadministreerd.

3. Uit de facturen van het onder 2 bedoelde bronbemalingbedrijf, dat alleen pomphuur in rekening brengt voor dagen waarop de bronpomp daadwerkelijk heeft gepompt, volgt dat in de volgende perioden op de daarbij genoemde aantallen dagen bronbemaling is toegepast:

1: 7 oktober 2000 tot en met 19 november 2000 38 dagen;

2: 20 november 2000 tot en met 19 december 2000 30 dagen;

3: 23 januari 2001 tot en met 24 februari 2001 33 dagen;

4: 12 maart 2001 tot en met 12 april 2001 32 dagen.

4. In de periode 7 oktober 2000 tot en met 19 november 2000 is op enkele dagen geen grondwater onttrokken. Voorts is het onttrekken van grondwater gestopt in de periode 20 december 2000 tot en met 22 januari 2001 en in de periode 25 februari 2001 tot en met 11 maart 2001.

5. De aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag beloopt in totaal een bedrag van € 45.394. Hiervan heeft een bedrag van € 16.180 betrekking op het onderhavige project.

6. Ingevolge artikel 8, aanhef en onderdeel b, van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: de Wbm) is vrijgesteld de onttrekking van grondwater door middel van een inrichting die uitsluitend wordt gebruikt voor het drooghouden van een bouwput ten behoeve van bouw- en waterbouwkundige werken indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50.000 kubieke meters per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 4 achtereenvolgende maanden.

7. Partijen twisten over wat moet worden verstaan onder de passage in artikel 8, aanhef en onderdeel b, van de Wbm: "onttrekking niet langer duurt dan 4 achtereenvolgende maanden".

De Inspecteur verdedigt dat, gelet op de eerste dag van de onttrekking en de laatste dag van de onttrekking, sprake is van een duur van de onttrekking van meer dan vier maanden. Bovendien is in elk van de maanden oktober 2000 tot en met april 2001 grondwater onttrokken.

Belanghebbende bepleit de volgende uitleg. Er is weliswaar in een periode die langer is dan vier maanden grondwater onttrokken, maar de onttrekking heeft niet plaatsgevonden in een achtereenvolgende periode. Er is telkens sprake geweest van onderbrekingen. In één geval van een periode langer dan één maand. De pomp is in die tussenliggende periode ook verwijderd.

8. Het Hof is van oordeel dat de tekst van de passage "onttrekking niet langer duurt dan 4 achtereenvolgende maanden" niet voldoende eenduidig is. Het Hof acht het daarom van belang om voor een juiste toepassing van de bepaling te rade te gaan bij het doel dat de wetgever bij het invoeren van de onderhavige heffing voor ogen heeft gestaan en bij de reden en de aard van de onder 6 vermelde vrijstelling.

9. Blijkens de Memorie van Toelichting op het ontwerp van de Wet op de verbruiksbelastingen op milieugrondslag (Kamerstukken II, vergaderjaar 1992-1993, 22 849, nr. 3, blz. 5 en 6) wordt met het heffen van grondwaterbelasting beoogd het in de heffing betrekken van permanente onttrekkers van grondwater en dienen tijdelijke onttrekkingen van grondwater buiten de heffing te worden gelaten. "Bij permanente onttrekkingen gaat het om in beginsel continu in bedrijf zijnde winningsinstallaties van met name waterleidingbedrijven en de industrie. Bij tijdelijke onttrekkingen gaat het onder meer om bronbemaling van bouwputten in de bouwnijverheid en om beregening of bevloeiing van landbouw". (...) "In gevallen waarin de totale winning van de tijdelijke onttrekking omvangrijk zou kunnen worden, is tevens een grens gesteld aan de toegestane winningsperiode of aan de totale te onttrekken hoeveelheid". Op bladzijde 22 van de Memorie van Toelichting is opgemerkt dat "een beperking van de in de wet opgenomen vrijstelling gerechtvaardigd is ter zake van onttrekkingen door middel van bronbemaling die verhoudingsgewijs omvangrijk zijn".

10. De vrijstelling waarop belanghebbende zich beroept ziet blijkens de wetsgeschiedenis op onttrekkingen van tijdelijke aard. In dit geval heeft - na een periode van onttrekkingen van 7 oktober 2000 tot en met 19 december 2000 - gedurende de periode van 20 december 2000 tot en met 22 januari 2001, zijnde meer dan 31 dagen, geen onttrekking van grondwater plaatsgevonden. Eerst op 23 januari 2001 zijn de onttrekkingen hervat.

11. Naar het oordeel van het Hof is in het onderhavige geval sprake van onttrekking van grondwater van tijdelijke aard. De onttrekkingen hebben niet continu plaatsgevonden. Er is zelfs sprake van een onderbreking gedurende een periode langer dan één maand.

12. Uit de wetsgeschiedenis is voorts niet af te leiden dat de wetgever met de passage "niet langer dan 4 achtereenvolgende maanden" het oog heeft gehad op een periode van vier achtereenvolgende kalendermaanden. Dit laatste ligt ook niet voor de hand, omdat bij een dergelijke uitleg de vrijstelling toepassing zou missen in een geval waarin de onttrekking slechts gedurende drie maanden en enkele dagen heeft plaatsgevonden. Bijvoorbeeld bij een onttrekking gedurende de vier maanden bestrijkende periode van 28 september tot en met 2 januari in het andere jaar.

13. Het Hof komt daarom tot de slotsom dat belanghebbende terecht aanspraak maakt op de vrijstelling als bedoeld in artikel 8, aanhef en onderdeel b, van de Wbm.

Proceskosten:

Niet is gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling.

Beslissing:

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert de naheffingsaanslag tot één ten bedrage van € 29.314;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door haar gestorte griffierecht van € 273.

Aldus gedaan op 6 oktober 2005 door mr. J.B.H. Röben, voorzitter, mr. A. Hammerstein en mr. J. Lamens, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(C.E. te Brake) (J.B.H. Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.