Home

Gerechtshof Arnhem, 11-11-2005, AU8657, 05-00131

Gerechtshof Arnhem, 11-11-2005, AU8657, 05-00131

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
11 november 2005
Datum publicatie
23 december 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AU8657
Zaaknummer
05-00131
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67c, Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 [Tekst geldig vanaf 01-01-2009] [Regeling ingetrokken per 2009-01-01] art. 44

Inhoudsindicatie

Boete

Financiële positie van belanghebbende vormt voor het hof aanleiding de door de inspecteur opgelegde verzuimboetes te matigen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde enkelvoudige belastingkamer

nummer 05/00131

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : X B.V.

te : Z

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/P

aangevallen beslissing : uitspraken op bezwaar

betreft : boetebeschikkingen inzake lb/pv en omzetbelasting over het tijdvak augustus 2004

nummer : .A.01 en F.01

mondelinge behandeling : op 28 oktober 2005 te Arnhem

waarbij verschenen : de DGA van belanghebbende, belanghebbendes gemachtigde alsmede de inspecteur

gronden:

1.1 Belanghebbende heeft voor het tijdvak augustus 2004 tijdig aangifte gedaan ter zake van loonbelasting/premie volksverzekeringen(lb/pv). De verschuldigde afdracht ten belope van € 9.677, in overeenstemming met de aangifte, heeft evenwel niet (tijdig) plaatsgevonden.

1.2 De Inspecteur heeft met dagtekening 26 oktober 2004 bij wijze van naheffing een verzuimboete opgelegd ten bedrage van 10% van het niet (tijdig) afgedragen bedrag, ad € 967.

1.3 Belanghebbende heeft voor het tijdvak augustus 2004 tijdig aangifte gedaan ter zake van omzetbelasting. De verschuldigde afdracht ten belope van € 3.538, in overeenstemming met de aangifte, heeft evenwel niet (tijdig) plaatsgevonden.

1.4 De Inspecteur heeft met dagtekening 26 oktober 2004 bij wijze van naheffing een verzuimboete opgelegd ten bedrage van 10% van het niet (tijdig) afgedragen bedrag, ad € 353.

1.5 Tussen partijen is niet in geschil dat in deze gevallen sprake is van een derde/volgend betalingsverzuim als bedoeld in paragraaf 22, lid 3 van het Besluit bestuurlijke boeten belastingdienst 1998 (hierna: het Besluit).

1.6 Naar aanleiding van de verzuimboeten begrepen in de naheffingsaanslagen lb/pv over de maanden juni t/m augustus 2003 hebben belanghebbendes DGA, en de gemachtigde op 30 oktober 2003 de oorzaken die hebben geleid tot de in die periode ontstane achterstand in de nakoming van de fiscale verplichtingen bij de Inspecteur toegelicht. Bij brief van 19 november 2003 heeft de gemachtigde vervolgens verzocht de opgelegde boetes geheel dan wel gedeeltelijk kwijt te schelden. De Inspecteur heeft daarop, gelet op het bepaalde in paragraaf 45 van het Besluit, de boeten voor elk van bedoelde drie tijdvakken, teruggebracht van 10% van het te laat afgedragen bedrag tot 5% ervan.

1.7 Belanghebbende wijst in haar beroepschrift, evenals in haar hiervoor vermelde brief van 19 november 2003 op de volgende omstandigheden:

- de liquiditeitspositie van een tweetal groepsvennootschappen was al enige tijd slecht. Deze vennootschappen zijn vervolgens in het voorjaar van 2003 failliet verklaard. Als gevolg daarvan wensten de leveranciers van grondstoffen vooruitbetaling, waaraan belanghebbende teneinde haar productie veilig te stellen, wel moest voldoen.

- nadat in mei 2003 het vakantiegeld voor de circa 25 personeelsleden was betaald, deed zich vervolgens een meer dan gebruikelijke omzetstagnatie voor, die een aanslag op de toch al niet sterke liquiditeitspositie betekende.

1.8 Ter zitting heeft belanghebbende daar – onweersproken door de Inspecteur – aan toegevoegd

- Belanghebbende had ter zake van door haar geleverde diensten een niet onbelangrijk bedrag te vorderen van de hiervoor vermelde gefailleerde BV`s, doch zij kon deze vordering zonder paulianeus te handelen, hetgeen zij niet wilde, niet innen

- - Belanghebbende ontwerpt en vervaardigt systemen voor het verwerken van bulkproducten. Staal is de belangrijkste grondstof bij de vervaardiging en de prijs daarvan maakt circa 50% uit van de totale kostprijs. Tussen het uitbrengen van een offerte en de vervaardiging zit ruim een jaar. Omdat belanghebbende veelal verplicht was bij de offerte een vaste prijs te hanteren, kon zij de onverwacht sterke prijsstijging van staal die zich de laatste jaren heeft voorgedaan, niet tussentijds in de prijs doorberekenen, hetgeen haar liquiditeitspositie verslechterde.

Belanghebbende wijst er voorts op dat ondanks herhaaldelijk verzoek harerzijds de fiscus geen betalingsregeling heeft willen treffen, zodat belangrijke teruggaven omzetbelasting als gevolg van buitenlandse leveringen, werden afgeboekt op reeds openstaande belastingschulden, waardoor tengevolge van onvoldoende liquide middelen steeds opnieuw boetes werden belopen.

1.9 Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht de boeten niet heeft verminderd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

1.10 Aan de Inspecteur kan worden toegegeven dat belanghebbende betalingen aan crediteuren voorrang heeft gegeven boven afdracht aan de fiscus van de door haar van haar werknemers/leveranciers ingehouden/in rekening gebrachte bedragen. In zoverre heeft de Inspecteur terecht een boete opgelegd.

1.11 Belanghebbende heeft evenwel aannemelijk gemaakt dat zij deze keus heeft gemaakt teneinde het – op zichzelf levensvatbare – bedrijf te kunnen laten voortbestaan.

1.12 Het maken van deze keus tengevolge van de financiële omstandigheden waarin belanghebbende verkeert, kan slechts dan een matiging van de boete rechtvaardigen, wanneer – overeenkomstig paragraaf 44 van het Besluit – de omstandigheden die hebben geleid tot de te late afbracht, buiten de directe invloedssfeer van belanghebbende hebben gelegen.

1.13 Dit laatste is naar het oordeel van het Hof het geval. Het neemt voorts in aanmerking dat belanghebbende op eigen initiatief de Inspecteur heeft ingelicht over haar financiële problemen.

1.14 Op grond van het hiervoor onder 1.10 tot en met 1.13 overwogene, tezamen en in onderling verband beschouwd, komt het Hof tot de conclusie dat het opleggen van een boete gerechtvaardigd is maar dat de boete inzake de loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak augustus 2004 moet worden verminderd tot een bedrag van € 400 en die inzake de omzetbelasting over het tijdvak augustus 2004 tot een bedrag van € 150.

1.15 Het standpunt van de Inspecteur dat hij uit een oogpunt van matiging heeft volstaan met het opleggen van een verzuimboete, doch dat hij met evenveel recht een vergrijpboete had kunnen opleggen, leidt niet tot een andere conclusie. Immers ook al zou in het onderhavige geval een vergrijpboete zijn opgelegd, dan zou het bepaalde in paragraaf 44 (en paragraaf 45) van het Besluit eveneens in volle omvang aan de orde zijn gekomen.

Proceskosten:

Het Hof verwijst voor de proceskostenveroordeling naar de uitspraak in de samenhangende zaken met het nummer 04/01744.

Beslissing:

Het Gerechtshof:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken waarvan beroep;

- vermindert de boete inzake de loonbelasting over het tijdvak augustus 2004 tot € 400;

- vermindert de boete inzake de omzetbelasting over het tijdvak augustus 2004 tot € 150;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 273.

Aldus gedaan op 11 november 2005 door mr. N.E. Haas, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(J.L.M. Egberts) (N.E. Haas)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 november 2005.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.