Home

Gerechtshof Arnhem, 23-11-2005, AU8659, 04/00004

Gerechtshof Arnhem, 23-11-2005, AU8659, 04/00004

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
23 november 2005
Datum publicatie
23 december 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AU8659
Zaaknummer
04/00004
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 7:2

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Schending van de hoorplicht in de bezwaarfase leidt tot terugwijzing van de zaak naar de inspecteur omdat belanghebbende meent hierdoor in zijn belangen te zijn geschaad.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 04/00004

Uitspraak

op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 66.694. Hierbij werd door de Inspecteur afgeweken van de aangifte van belanghebbende, waarin een belastbaar inkomen van ƒ 24.523 werd aangegeven.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 29 september 2005 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur.

1.5. Tegelijk met de onderhavige zaak zijn vier andere zaken van belanghebbende, met betrekking tot de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van de jaren 1996, 1997, 1998 en 1999, behandeld.

1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is als zelfstandig adviseur gevestigd in Q. Daarnaast

verhuurt belanghebbende gemeubileerde kamers aan studenten. Met het oog hierop bezit belanghebbende panden in R en S.

2.2. In de tweede helft van 2002 werd bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Dit boekenonderzoek had betrekking op de jaren 1997 tot en met 2000. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek werd, onder meer, de onderhavige aanslag voor het jaar 2000 in afwijking van de aangifte opgelegd.

2.3. De aanslag is als volgt berekend:

- belastbaar inkomen volgens aangifte ƒ 24.523

- correctie ƒ 42.171

- vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 66.694

De correctie van ƒ 42.171 is als volgt opgebouwd:

- minder afschrijving i.v.m. verhuur ƒ 29.076

- kosten eigen gebruik telefoon ƒ 13.110

- OB op bestedingen horeca e.d. -/- ƒ 15

ƒ 42.171

2.4. Naar aanleiding van het bezwaar tegen deze aanslag en de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen over de jaren 1996, 1997, 1998 en 1999 heeft de behandelend ambtenaar meerdere malen telefonisch contact gehad met de gemachtigde van belanghebbende. Een hoorzitting heeft niet plaatsgevonden. Er is ook geen verslag opgemaakt van het horen.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil:

- of de Inspecteur de hoorplicht heeft geschonden doordat hij belanghebbende niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord;

- of de door de Inspecteur aangebrachte correctie van ƒ 29.076 op de afschrijving van het verhuurde onroerend goed in stand kan blijven

- of de door de Inspecteur aangebrachte correctie van ƒ 13.110 in verband met het weigeren van de zelfstandigenaftrek in stand kan blijven.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen nieuwe argumenten of verweren toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

Hoorplicht

4.1. Namens belanghebbende is aangevoerd: “De bezwaarschriften, de dato 31 december 2002, zijn summierlijk gemotiveerd. In verband hiermede is de Inspecteur gevraagd een termijn te stellen waarbinnen de bezwaarschriften nog nader kunnen worden aangevuld. De Inspecteur heeft echter geen termijn gegeven en daardoor zijn de bezwaarschriften niet verder aangevuld.”

4.2. Voorts is namens belanghebbende aangevoerd dat in de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift het volgende is vermeld: “U heeft de mogelijkheid uw standpunt mondeling toe te lichten. Als wordt overwogen om niet of slechts gedeeltelijk aan uw bezwaarschrift tegemoet te komen, wordt contact met u opgenomen om hiervoor een afspraak te maken. U kunt dan tevens aangeven of u de stukken die op deze zaak betrekking hebben vooraf wilt inzien.”

4.3. Belanghebbende stelt dat de onder 4.2. vermelde formulering hem in zijn visie het in rechte te beschermen vertrouwen gaf dat, indien aan zijn bezwaren niet (volledig) zou worden tegemoet gekomen, de Inspecteur hem de gelegenheid zou geven om te worden gehoord. De bestreden uitspraken zijn echter, aldus belanghebbende, verschenen zonder dat hem de gelegenheid is geboden om te worden gehoord.

4.4. Belanghebbende neemt in het licht van het voorgaande het standpunt in dat in de bezwaarfase geen inhoudelijke gedachtewisseling met de Inspecteur heeft plaatsgehad over de hoogte van de afschrijvingen op zijn studentenhuizen en dat onder deze omstandigheid niet kan worden aangenomen dat ten aanzien van de relevante feiten en de waardering van deze feiten consensus bestaat. Belanghebbende is van mening dat dit meebrengt dat zijn bezwaren in de bezwaarfase niet zorgvuldig zijn behandeld en dat hij daardoor in zijn procesbelangen is geschaad.

4.5. De Inspecteur heeft hiertegenover aangevoerd dat de behandelend ambtenaar belanghebbende inderdaad niet formeel schriftelijk in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, zoals is bedoeld in artikel 7:2, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Hij stelt evenwel dat dit feitelijk niet betekent, dat niet voldaan zou zijn aan deze hoorplicht. De betrokken ambtenaar heeft herhaaldelijk telefonisch contact gehad met de gemachtigde van belanghebbende. Daarbij is volgens de verklaring van deze ambtenaar duidelijk aan de gemachtigde aangegeven dat niet aan het bezwaar zou worden tegemoet gekomen. Volgens de betrokken ambtenaar had de gemachtigde dit begrepen en had de gemachtigde ook reeds telefonisch aangegeven dat beroep zou worden aangetekend.

4.6. De Inspecteur neemt in het licht van het voorgaande het standpunt in dat belanghebbende niet in zijn procesbelangen is geschaad, ook al is op minder elegante wijze invulling gegeven aan de hoorplicht. Belanghebbende beschikte over alle relevante gegevens en informatie via het afschrift van het controlerapport, dat in een gesprek de dato 14 augustus 2002 met belanghebbende is besproken.

4.7. Gezien hetgeen onder 4.5. is overwogen is tussen partijen niet in geschil dat de Inspecteur belanghebbende naar aanleiding van zijn bezwaar niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord. Nu in de onder 4.2. bedoelde ontvangstbevestigingen door de Inspecteur het vertrouwen is gewekt dat met belanghebbende een afspraak zou worden gemaakt voor een gesprek indien niet of slechts gedeeltelijk aan de bezwaren zou worden toegekomen, beroept de Inspecteur zich er terecht niet op dat belanghebbende niet overeenkomstig artikel 25, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een verzoek heeft gedaan te worden gehoord. Niet gesteld of aannemelijk is geworden dat zich te dezen een geval voordoet als bedoeld in artikel 7:3 van de Awb. Van het horen kon derhalve niet worden afgezien.

4.8. Het Hof acht de Inspecteur niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat belanghebbende weliswaar formeel niet op de juiste wijze is gehoord, maar dat niettemin is voldaan aan de hoorplicht. Door de Inspecteur is niet aannemelijk gemaakt, dat het telefoongesprek dat in november 2003 heeft plaatsgevonden het karakter had van een hoorgesprek. Tijdens dat gesprek is aan de gemachtigde van belanghebbende medegedeeld dat het bezwaar zou worden afgewezen. Door de Inspecteur is niets gesteld dat grond kan opleveren voor de gevolgtrekking dat de gemachtigde tijdens dit gesprek de gelegenheid heeft gehad namens belanghebbende het bezwaarschrift (nader) toe te lichten.

4.9. Nu niet is voldaan aan de hoorplicht en namens belanghebbende nadrukkelijk het standpunt is ingenomen dat hij in zijn belangen is geschaad kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat zich te dezen niet een situatie voordoet als bedoeld in HR 18 april 2003, nr. 37.790, V-N 2003/22.10. Nu tussen partijen - onder meer - in geschil is of de door belanghebbende verhuurde panden met het oog op de bepaling van de hoogte van de afschrijving kunnen worden aangemerkt als woonhuizen, en belanghebbende geen termijn heeft gekregen om het bezwaarschrift nader aan te vullen, is niet aannemelijk geworden dat tussen partijen geen verschil van mening bestaat omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan. Uit het voorgaande volgt dat de zaak moet worden teruggewezen naar de Inspecteur met de opdracht om belanghebbende alsnog volgens de regels te horen.

4.10. Nu de zaak moet worden teruggewezen naar de Inspecteur behoeven de overige grieven geen behandeling meer.

5. Proceskosten

Het hof verwijst voor de proceskostenveroordeling naar de uitspraak in de samenhangende zaak met het nummer BK-M1-04/00002.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- verwijst de zaak terug naar de Inspecteur;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 31;

Aldus gedaan te Arnhem op 23 november 2005 door mrs J.A. Monsma, voorzitter, C.M. Ettema en J.M.J. Denie, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

(S. Darwinkel) (J.A. Monsma)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 november 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.