Home

Gerechtshof Arnhem, 23-11-2005, AU8662, 04-00182

Gerechtshof Arnhem, 23-11-2005, AU8662, 04-00182

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
23 november 2005
Datum publicatie
23 december 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AU8662
Zaaknummer
04-00182

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Ingediend bezwaar- en beroepschrift tegen een nihilaanslag moet in dit geval niet worden geacht te zijn gericht tegen de verliesbeschikking nu daartegen reeds een afzonderlijke procedure loopt.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 04/00182

Uitspraak

op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 aanvankelijk, conform de aangifte, een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van nihil, waarbij een verrekenbaar verlies werd vastgesteld van ƒ 33.690. Naar aanleiding van een boekenonderzoek werd aan belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van, eveneens, nihil waarbij het over 1999 vastgestelde verlies werd gecorrigeerd met ƒ 26.786 en nader vastgesteld op ƒ 6.904.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 29 september 2005 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur.

1.5. Tegelijk met de onderhavige zaak zijn vier andere zaken van belanghebbende, met betrekking tot de inkomstenbelasting/premie volksverzekering van de jaren 1996, 1997, 1998 en 2000, behandeld.

1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemerkt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is als zelfstandig adviseur gevestigd in Q. Daarnaast

verhuurt belanghebbende gemeubileerde kamers aan studenten. Met het oog hierop bezit belanghebbende panden in R en S.

2.2. In de tweede helft van 2002 werd bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Dit boekenonderzoek had betrekking op de jaren 1997 tot en met 2000. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek werd, onder meer, de onderhavige navorderingsaanslag voor het jaar 1999 opgelegd.

2.3. De navorderingsaanslag is als volgt berekend:

- aanvankelijk vastgesteld belastbaar inkomen -/- ƒ 33.690

- correctie ƒ 26.786

- vastgesteld belastbaar inkomen -/- ƒ 6.904

De correctie van ƒ 26.786 is als volgt opgebouwd:

- minder afschrijving i.v.m. verhuur ƒ 26.801

- OB op bestedingen horeca e.d. -/- ƒ 15

ƒ 26.786

2.4. Naar aanleiding van het bezwaar tegen deze navorderingsaanslag en de bezwaren tegen de aanslagen over de jaren 1996 tot en met 1998 en 2000 heeft de behandelend ambtenaar meerdere malen telefonisch contact gehad met de gemachtigde van belanghebbende. Een hoorzitting heeft niet plaatsgevonden. Er is ook geen verslag opgemaakt van het horen.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil:

- of het bezwaar ontvankelijk was;

- of de Inspecteur de hoorplicht heeft geschonden doordat hij belanghebbende niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord;

- of er sprake was van een zogenoemd nieuw feit;

- of de door de Inspecteur aangebrachte correctie van ƒ 26.801 op de afschrijving van het verhuurde onroerend goed in stand kan blijven;

- of in het onderhavige jaar is voldaan aan het urencriterium, zodat alsnog zelfstandigenaftrek moet worden toegepast.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen nieuwe argumenten of verweren toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De onderhavige navorderingsaanslag is, zoals onder 1.1. is vermeld, opgelegd naar een belastbaar inkomen van nihil. Op het aanslagbiljet werd het bedrag van het verlies, alsmede het bedrag van het ondernemingsverlies, afzonderlijk vermeld, zulks in overeenstemming met het voorschrift van artikel 51a, lid 2, Wet op de inkomstenbelasting 1964. De inspecteur heeft in het verweerschrift het standpunt ingenomen, dat het bezwaar tegen de navorderingsaanslag is te beschouwen als een bezwaar tegen de vaststelling van het op het aanslagbiljet vermelde verlies. Het bezwaar is door hem in overeenstemming met deze opvatting behandeld.

4.2. Door de gemachtigde van belanghebbende is gesteld dat de navorderingsaanslag noch door hem, noch door belanghebbende is ontvangen. Toen eind 2002 de bezwaarschriften over de jaren 1996 tot en met 2000 werden opgemaakt, is rekening gehouden met de mogelijkheid dat ook over 1999 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen zou zijn verzonden en is tot behoud van recht bezwaar ingesteld.

4.3. Namens belanghebbende is naar voren gebracht dat over het ontbreken van de navorderingsaanslag over 1999 telefonisch van gedachten is gewisseld met de behandelend ambtenaar. Voorts is naar aanleiding van de bestreden uitspraak op bezwaar bij brief van 23 maart 2004 om een kopie van de betreffende aanslag gevraagd. Aan dit verzoek is door de Inspecteur niet voldaan.

4.4. Door de Inspecteur is bij brief van 25 februari 2004 wel medegedeeld dat het door belanghebbende over 1999 geleden verlies is vastgesteld op ƒ 6.904. In deze brief is bij ‘betreft’ vermeld: verliesbeschikking 1999. Door de gemachtigde van belanghebbende is deze brief opgevat als verliesbeschikking. In overeenstemming met deze opvatting heeft hij namens belanghebbende bij brief van 25 maart 2004 bezwaar aangetekend tegen de vaststelling van het verlies.

4.5. Gegeven het voorgaande verwerpt het Hof het standpunt van de Inspecteur

dat het bezwaar tegen de onderhavige navorderingsaanslag is te beschouwen als een bezwaar tegen de vaststelling van het verlies. Het bezwaar is klaarblijkelijk uitsluitend gericht tegen de navorderingsaanslag.

4.6. Nu het bezwaar uitsluitend is gericht tegen de navorderingsaanslag is het terecht afgewezen. Het bezwaar kon immers niet leiden tot vaststelling van het belastbare inkomen op een lager bedrag, aangezien dit bij de onderhavige navorderingsaanslag is vastgesteld op nihil. In verband daarmee is ook het beroep tegen de onderhavige navorderingsaanslag ongegrond. Belanghebbendes standpunt dat de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd, omdat het bezwaar tegen de nihil-aanslag niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard is in deze niet juist.

4.7. In verband met het voorgaande behoeven de overige onder 3.1 vermelde geschilpunten geen behandeling meer.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan te Arnhem op 23 november 2005 door mrs J.A. Monsma, voorzitter, C.M. Ettema en J.M.J. Denie, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

(S. Darwinkel) (J.A. Monsma)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 november 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.