Gerechtshof Arnhem, 15-12-2005, ECLI:NL:GHARN:2005:BW2409 AV0163, 03-01679
Gerechtshof Arnhem, 15-12-2005, ECLI:NL:GHARN:2005:BW2409 AV0163, 03-01679
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 15 december 2005
- Datum publicatie
- 24 januari 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2005:AV0163
- Zaaknummer
- 03-01679
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 220f
Inhoudsindicatie
Onroerendezaakbelasting
Verzorgingshuis vormt in het onderhavige geval voor de tariefstoepassing in het kader van de onroerendezaakbelasting een niet-woning nu niet aan het “in hoofdzaak”-criterium wordt voldaan.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 03/01679
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
verweerder : de heffingsambtenaar van de gemeente Zwolle (hierna: de Ambtenaar)
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : aanslag onroerende-zaakbelastingen 2002
nummer : 00000000
mondelinge behandeling : op 26 mei 2005 en op 1 december 2005 te Arnhem
waarbij verschenen : op 26 mei 2005 belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Ambtenaar en op 1 december 2005 belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Ambtenaar
Gronden:
1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak A-straat 1 te Q. Deze zaak betreft een verzorgingshuis waarin in het onderhavige jaar (2002) ongeveer 140 ouderen verbleven, die een gemiddelde leeftijd hadden van 84,7 jaar.
2. De onderhavige aanslag voor het jaar 2002, welke aan belanghebbende in haar hoedanigheid van eigenaar van de onroerende zaak is opgelegd, is vastgesteld op € 8.718. De aanslag is berekend met inachtneming van de voor het onderhavige waarderingstijdvak vastgestelde WOZ-waarde van € 3.909.223 en een tarief van € 5,06 per waarde-eenheid van € 2.268.
3. Het tarief van € 5,06 betreft het tarief van de eigenarenbelasting dat ingevolge de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2002 van de gemeente Zwolle (hierna: de Verordening) geldt voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen.
4. Het tarief per waarde-eenheid van € 2.268 van de eigenarenbelasting dat ingevolge de Verordening geldt voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen, bedraagt € 3,57.
5. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de onderhavige onroerende zaak voor de tarieftoepassing terecht is aangemerkt als een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient.
6. Ingevolge het bepaalde in artikel 220f, lid 2, van de Gemeentewet dient een onroerende zaak voor de tarieftoepassing in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak, in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
7. De Ambtenaar verdedigt het standpunt dat de onroerende zaak A-straat 1 te Q voor de tarieftoepassing terecht is aangemerkt als een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient. Hij voert hiertoe primair aan dat de onroerende zaak een bedrijfsobject is dat door belanghebbende wordt geëxploiteerd voor de verzorging van ouderen. Daarbij staan de verzorging en de opvang voorop en niet het wonen. Dat laatste is in de visie van de Ambtenaar een secundair en ondergeschikt uitvloeisel van het aspect verzorging. De Ambtenaar wijst er in dit verband onder meer op dat voor opname in een verzorgingshuis een indicatie van het Regionaal Indicatie Orgaan (hierna: RIO) nodig is. Men krijgt, aldus de Ambtenaar, een dergelijke indicatie uitsluitend indien een of meer vormen van verzorging of verpleging nodig zijn en thuishulp niet meer toereikend is. Van een vorm van zelfstandig wonen is in een verzorgingshuis in dat verband geen sprake.
8. Subsidiair voert de Ambtenaar aan dat van de totale WOZ-waarde van de onroerende zaak van € 3.909.223 - welke waarde tussen partijen niet in geschil is - € 1.627.017 ofwel 41,6% is toe te rekenen aan woondoeleinden. Hij rekent met name de voor bewoning in gebruik zijnde wooneenheden en de daaraan toe te rekenen grond tot het deel van de onroerende zaak die tot woning dient. Aangezien het aldus berekende percentage lager is dan 70 wordt niet voldaan aan het criterium dat is neergelegd in artikel 220f, lid 2, van de Gemeentewet. Het criterium “in hoofdzaak” dient immers te worden uitgelegd als: 70% of meer.
9. Belanghebbende verdedigt het standpunt dat de onroerende zaak voor de tarieftoepassing dient te worden aangemerkt als een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient. Zij voert hiertoe primair onder meer aan, dat de bewoners in het verzorgingshuis de beschikking hebben over een één- of tweepersoons wooneenheid die beschikt over een w.c., wasgelegenheid en kookgelegenheid. De wooneenheden zijn, hoewel zij onderdeel uitmaken van het verzorgingshuis en niet als afzonderlijke onroerende zaken zijn afgebakend, afsluitbaar, afzonderlijk genummerd en bij de voordeur voorzien van een deurbel. Er is ook een eigen brievenbus. De bewoners hebben ieder een afzonderlijke telefoonaansluiting, die bij intrek zelf dient te worden verzorgd. De inrichting van de wooneenheden en de verhuizing zijn ook voor rekening van de bewoners. Weliswaar worden de maaltijden voor alle bewoners door belanghebbende verzorgd, maar de bewoners beschikken wel over een, zij het beperkte, eigen kookgelegenheid. Er is een keukenblok en veel bewoners beschikken over een magnetron. Net als in een zelfstandige woonsituatie doen de bewoners een beroep op zorg. In dit verband houdt belanghebbende staande dat de woonfunctie overheerst en dat deze niet slechts, zoals de Ambtenaar verdedigt, een ondergeschikt uitvloeisel is van de zorgfunctie.
10. Subsidiair voert belanghebbende aan dat van de totale waarde van de onroerende zaak 78,29% moet worden toegerekend aan woondoeleinden. Anders dan de Ambtenaar rekent belanghebbende niet alleen de voor bewoning in gebruik zijnde wooneenheden tot het deel van de onroerende zaak dat dient tot woning dan wel volledig dienstbaar is aan woondoeleinden. Zij neemt ook een aantal wooneenheden in aanmerking, dat nog wel zou kunnen worden gebruikt voor bewoning, maar dat feitelijk in gebruik is voor andere doeleinden dan bewoning. Het betreft een aantal (voormalige) wooneenheden dat in gebruik is als kantoorruimte en een vijftiental (voormalige) wooneenheden op de tweede verdieping dat is aangepast voor en in gebruik is als verpleegunit. Voorts neemt belanghebbende (een deel van) de van de onroerende zaak deeluitmakende gangen en de aan de hiervoor genoemde (voormalige) wooneenheden en gangen toe te rekenen grond in aanmerking als delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
11. Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd erkend dat niet wordt voldaan aan het “in hoofdzaak”-criterium dat is neergelegd in artikel 220f, lid 2, van de Gemeentewet, indien de als kantoorruimten en verpleegunits in gebruik zijnde (voormalige) wooneenheden niet worden gerekend tot het deel van de onroerende zaak dat tot woning dient dan wel volledig dienstbaar is aan woondoeleinden. In dat geval is minder dan 70% van de totale waarde van de onroerende zaak toe te rekenen aan woondoeleinden en is in zoverre niet van belang of (een deel van) de gangen wordt gerekend tot het deel van de onroerende zaak dat tot woning dient.
12. Een redelijke uitleg van het bepaalde in artikel 220f, lid 2, van de Gemeentewet brengt mee dat (voormalige) wooneenheden die niet langer voor bewoning worden gebruikt, maar daarentegen in gebruik zijn als kantoorruimten of verpleegunits, niet worden gerekend tot de delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. De begrippen “dienen tot” en “dienstbaar zijn aan” zien naar het oordeel van het Hof veeleer op het feitelijke gebruik van de betreffende ruimten dan op de (oorspronkelijke) gebruiksmogelijkheden ervan. Dat de betreffende ruimten ook, na enige aanpassingen te hebben ondergaan, voor woondoeleinden gebruikt zouden kunnen worden, doet niet af aan het feit dat zij in het onderhavige jaar niet voor woondoeleinden worden gebruikt.
13. Nu belanghebbende ter zitting heeft erkend dat niet wordt voldaan aan het “in hoofdzaak”-criterium dat is neergelegd in artikel 220f, lid 2, van de Gemeentewet, indien de als kantoorruimten en verpleegunits in gebruik zijnde (voormalige) wooneenheden niet worden gerekend tot het deel van de onroerende zaak dat tot woning dient dan wel volledig dienstbaar is aan woondoeleinden, faalt reeds hierom haar beroep. In het onderhavige geval is door de Ambtenaar terecht het tarief toegepast voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen. Hierbij merkt het Hof nog op dat, zoals de Ambtenaar terecht verdedigt, ook de in de onroerende zaak aanwezig zijnde gangen niet geheel of gedeeltelijk kunnen worden gerekend tot het deel van de onroerende zaak dat tot woning dient. Nu de gangen mede dienstbaar zijn aan verzorgingsdoeleinden, doordat ook met het oog op de verzorging van de bewoners gebruik moet worden gemaakt van die gangen, kan niet worden volgehouden dat zij volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 15 december 2005 door prof. mr. dr. J.A. Monsma, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. C.M. Ettema, raadsheren.
De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter,
(V.F.R. Woeltjes) (J.A. Monsma)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 december 2005.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.