Home

Gerechtshof Arnhem, 19-01-2006, AV1318, 04-02040

Gerechtshof Arnhem, 19-01-2006, AV1318, 04-02040

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
19 januari 2006
Datum publicatie
8 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AV1318
Zaaknummer
04-02040

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Voorbereidingshandelingen met betrekking tot het ontwikkelen en te gelde maken van een databestand inzake hypotheken vormt een bron van inkomen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

elfde enkelvoudige belastingkamer

nummer 04/02040

U i t s p r a a k

op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 82.292.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak verminderd tot één naar een belastbaar inkomen van ƒ 80.148.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 oktober 2005 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.5. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is sinds 1 september 1989 voltijds in dienstbetrekking werkzaam bij A als zogenoemde “bezoekadviseur”. Belanghebbende vervult in het onderhavige jaar (2000) naast voornoemde dienstbetrekking de functie van gemeenteraadslid te Q.

2.2. Belanghebbende is eind 1999 gestart met de ontwikkeling van een systeem met behulp waarvan bestanden kunnen worden samengesteld met namen en adressen van personen die interesse hebben in een gesprek over bepaalde financiële aangelegenheden. In de markt is een dergelijk databestand bij een hitratio van 80% ongeveer ƒ 650 per ‘lead’ waard.

2.3. In een gesprek dat heeft plaatsgevonden in mei 2000 hebben belanghebbende en, namens zijn werkgever, de leidinggevende en de personeelsadviseur belanghebbendes activiteiten inzake het samenstellen van de onder 2.2 bedoelde bestanden, en het daaruit voortvloeiende plan om een BV op te richten, besproken. De werkgever heeft toen aangegeven niet toe te staan dat belanghebbende dergelijke activiteiten ontplooit. In een brief van 29 juni 2000 heeft de werkgever de inhoud van voornoemd gesprek vastgelegd en daarin tevens vermeld dat de AB-groep genoodzaakt zal zijn de dienstbetrekking met belanghebbende te beëindigen, indien wordt geconstateerd dat belanghebbende activiteiten ontplooit in het financieel uitnutten van de bestanden.

2.4. In juni 2001 heeft de AB-groep het besluit genomen tot beëindiging van de activiteiten van het distributiekanaal “bezoekadviseurs”. In een brief met dagtekening 5 juli 2001 is aan belanghebbende formeel medegedeeld dat zijn functie is vervallen en dat een loonbaanbegeleidingstraject zal worden gestart. Belanghebbende is uiteindelijk per 1 juli 2002 benoemd in de functie van Accountmanager.

2.5. Belanghebbende heeft op 22 maart 2001 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 66.348. In de aangifte voert hij een bedrag op van ƒ 3.783 aan kantoorbenodigdheden. Bij brief van 6 april 2002 claimt belanghebbende bij nader inzien een totaalbedrag van ƒ 11.621. Dit bedrag wordt onderbouwd met behulp van facturen en betalingsbewijzen. Aan belanghebbende wordt met dagtekening 30 juli 2002 een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 82.292.

2.6. Belanghebbende is tegen de aanslag in bezwaar gekomen. Tijdens de bezwaarfase heeft belanghebbende een gecorrigeerde aangifte ingediend. Het inkomen is daarin als volgt opgebouwd:

Winst uit onderneming -/- ƒ 11.022

Inkomsten uit dienstbetrekking ƒ 117.326

Inkomsten niet uit dienstbetrekking ƒ 12.658

Beroepskosten -/- ƒ 16.464

Huurwaarde eigen woning ƒ 2.800

Aftrekpost eigen woning -/- ƒ 26.136

Onzuiver inkomen ƒ 79.162

Aftrekposten

Premies voor lijfrente ƒ 6.179

Rente van schulden ƒ 6.686

Giften ƒ 2.125

Zelfstandigenaftrek/stakingsaftrek ƒ 16.950

-/- ƒ 31.940

Belastbaar inkomen ƒ 47.222

De post verlies uit onderneming blijkt uit een ten name van de BV i.o. opgestelde winst- en verliesrekening en is als volgt opgebouwd:

? Kantoorstellingen (20%) ƒ 1.091

? Kantoorstoelen (20%) ƒ 281

? Computerapparatuur (33.33%) ƒ 666

? Wooncentrum ƒ 1.260

? Telefooninstallaties ƒ 459

? Bergkasten ƒ 199

? Laptoptas ƒ 499

? Autokosten ƒ 2.400

? Huisvestingskosten ƒ 3.600

? Datakabel ƒ 567

ƒ11.022

2.7. Bij de behandeling van het bezwaar heeft de Inspecteur op het aangegeven belastbaar inkomen ad ƒ 47.222 de volgende correcties aangebracht:

Geen winst uit onderneming ƒ 11.022

Beroepskosten (kantoorbenodigdheden) ƒ 3.783

Aftrekpost eigen woning ƒ 652

Ontvangen rente ƒ 362

Drempel giften hoger ƒ 158

Zelfstandigenaftrek/stakingsaftrek ƒ 16.950

Totaal bedrag correcties ƒ 32.927

en is het belastbaar inkomen bij uitspraak op bezwaar vastgesteld op ƒ 80.148.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. In de eerste plaats is tussen partijen in geschil het antwoord op de vraag of de door belanghebbende in 2000 verrichte activiteiten een bron van inkomen vormen, welke bron dient te worden aangemerkt als winst uit onderneming in de zin van artikel 6 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964). Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, is tussen partijen voorts in geschil of belanghebbende de door hem opgevoerde kosten als ondernemingskosten in aftrek kan brengen en of belanghebbende recht heeft op zelfstandigenaftrek/startersaftrek.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen partijen ter zitting hieraan hebben toegevoegd, is opgenomen in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting welke aan deze uitspraak is gehecht en daarvan deel uitmaakt.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot één naar een belastbaar inkomen van ƒ 52.176. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Van de bron winst uit onderneming is sprake indien met behulp van arbeid en kapitaal wordt deelgenomen aan het maatschappelijk productieproces met het oogmerk om voordelen te behalen en op zodanige wijze dat die voordelen ook redelijkerwijs te verwachten zijn. Bij voorbereidingshandelingen, waarvan in de onderhavige situatie sprake is, is beslissend de bedoeling van de belastingplichtige om deel te willen nemen aan het maatschappelijk productieproces en de vraag of voordelen in objectieve zin redelijkerwijs te verwachten zijn. Deze laatste vraag dient te worden beoordeeld aan de hand van de ten tijde van de aanvang van de activiteiten bestaande verwachtingen.

4.2. Met hetgeen belanghebbende in dezen naar voren heeft gebracht, heeft hij naar het oordeel van het Hof voldoende aannemelijk gemaakt dat hij eind 1999 voorbereidingen is gaan treffen voor het starten van een bedrijf dat zich richt op het ontwikkelen en het vervolgens te gelde maken van databestanden en dat hij daarmee beoogde voordeel te behalen. Het behalen van voordeel was naar oordeel van het Hof ook redelijkerwijs te verwachten. Het Hof neemt daarbij de volgende - niet betwiste dan wel door belanghebbende gestelde en door het Hof aannemelijk geachte, in hun onderlinge samenhang te beschouwen - feiten en omstandigheden in aanmerking:

a. belanghebbende was in 2000 als bezoekadviseur werkzaam bij A, een bedrijf dat op of omstreeks 1 januari 2000 door B is overgenomen;

b. deze overname is niet altijd en overal even vlekkeloos verlopen (vergelijk Productie 8 bij het beroepschrift, pagina 6, onder 3. Historisch besef);

c. vlak vóór en ook na de overname was het moraal van de werknemers bij het distributiekanaal bezoekadviseurs laag, verzette niemand veel werk en heerste er onzekerheid over de toekomst;

d. belanghebbende verrichtte zijn werkzaamheden als bezoekadviseur vanuit huis, waardoor controle van de werkgever op zijn werktijden beperkt was;

e. belanghebbende had in 2000 voor zijn werkzaamheden als bezoekadviseur nauwelijks afspraken en derhalve ook door-de-weeks tijd om aan het opstarten van de onderneming te besteden;

f. belanghebbende heeft een vriend een computerprogramma laten ontwerpen gebaseerd op belanghebbendes ideeën;

g. belanghebbende stuurde wekelijks bestanden naar C, met het verzoek deze bestanden te testen. Daarnaast ging belanghebbende regelmatig op bezoek bij C om toezicht te houden op de werkwijze in het call-center;

h. bij een hitratio van 80% werd destijds voor een lead in de markt ƒ 650 betaald. Belanghebbende heeft ter zitting onweersproken gesteld dat met de exploitatie van de bestanden een omzet van circa ƒ 10.000 tot ƒ 12.000 per week zou kunnen worden behaald;

i. de AB-groep heeft in haar brief met dagtekening 29 juni 2000 aangegeven met belanghebbende te willen praten over het financieel uitnutten van zijn ideeën;

j. het concept wordt inmiddels bij de AB-groep gebruikt;

k. belanghebbende heeft ten behoeve van de onderneming in de woning van zijn schoonmoeder gelegen aan a-straat 1 te R een kantoorruimte ingericht;

l. belanghebbende heeft in het onderhavige jaar het voornemen gehad een besloten vennootschap op te laten richten met de naam D BV. In opdracht van de notaris van belanghebbende heeft de Kamer van Koophandel naar het voorkomen van deze naam een onderzoek verricht. In mei 2000 is daarover advies uitgebracht;

m. na de zomer (vakantieperiode) hebben gesprekken plaatsgevonden tussen belanghebbende en zijn werkgever over de nevenactiviteiten, waarna belanghebbende daadwerkelijk met de activiteiten is gestopt. Bij gebrek aan nadere gegevens over de stakingsdatum stelt het Hof die datum vast op 1 oktober 2000.

4.3. Gelet op het hiervoor overwogene was voor belanghebbende sprake van een bron van inkomen, welke dient te worden aangemerkt als winst uit onderneming. Hieraan doet niet af dat belanghebbende door zijn werkgever is gedwongen met de activiteiten te stoppen voordat met de onderneming daadwerkelijk inkomsten zijn gegenereerd.

Aftrekbare kosten

4.4. Het hiervoor overwogene brengt met zich dat belanghebbende de door hem opgevoerde kosten in aftrek kan brengen, voor zover hij kan aantonen dat hij de kosten heeft gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van zijn onderneming.

4.5. De op de winst- en verliesrekening onder de post “Kantoorstellingen” vermelde kosten, worden door belanghebbende onderbouwd met een bankafschrift, waaruit blijkt dat op 15 mei 2000 een bedrag van ƒ 5.451 is afgeschreven ten behoeve van E GmbH. Met het enkele overleggen van dit bankafschrift heeft belanghebbende naar oordeel van het Hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het aan E GmbH overgemaakte bedrag betrekking heeft op kantoorstellingen die zijn aangeschaft met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming van belanghebbende.

4.6. De post “Kantoorstoelen” ad ƒ 1.401 wordt door belanghebbende onderbouwd met een tweetal facturen van F BV, die een totaalbedrag vertegenwoordigen van ƒ 467. Het resterende bedrag van ƒ 934 wordt niet nader onderbouwd en kan reeds om die reden niet in aftrek worden gebracht. De facturen dateren – zo heeft de Inspecteur onweersproken gesteld – van 28 december 2000. Nu is komen vast te staan dat belanghebbende zijn activiteiten op 1 oktober 2000 heeft gestaakt, is naar oordeel van het Hof niet aannemelijk geworden dat deze meubels zijn aangeschaft met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de facturen weliswaar dateren uit december 2000, maar dat de meubels reeds in een eerder stadium zijn aangeschaft. Hij heeft in verband daarmee gesteld dat hij als gemeenteraadslid in Q een vertrouwenspositie geniet en dat veel lokale ondernemers om die reden slechts eens per jaar aan hem factureren. Deze stelling faalt. Het Hof acht namelijk niet aannemelijk dat de bedoelde vertrouwenspositie – wat daar ook van zij – zich uitstrekt tot een ondernemer in S, gelegen ongeveer 30 km van Q. Het Hof acht evenmin aannemelijk dat belanghebbende dergelijke facturen per pin zou betalen.

4.7. De post “Computerapparatuur” wordt onderbouwd met een drietal facturen, betrekking hebbend op een scanner, een tweedehands computer en een printer. Nu de factuur voor de scanner dateert uit december 2000 en per pin is voldaan, kan het bedrag van ƒ 199 gelet op het onder 4.6 overwogene niet in aftrek worden gebracht. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de kosten van de computer en de printer eveneens niet in aanmerking dienen te worden genomen. Ter onderbouwing voert hij aan dat de bon voor de computer handgeschreven is, er geen betalingsbewijzen of andere stukken zijn overgelegd, de bon van de printer niet leesbaar is, niet duidelijk is wanneer de kosten zijn gemaakt en belanghebbende zelf op de bon heeft geschreven dat het gaat om een printer en wat de kosten zijn geweest. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende naar oordeel van het Hof onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te maken dat sprake is van ondernemingskosten.

4.8. De post “Wooncentrum” wordt onderbouwd met een factuur van G BV. Naar oordeel van het Hof heeft belanghebbende – mede gelet op de omschrijving “400 br” op de factuur - aannemelijk gemaakt dat de factuur betrekking heeft op vloerbedekking. Tevens acht het Hof aannemelijk dat de vloerbedekking is aangeschaft voor de kantoorruimte aan de a-straat 1 te R en de kosten derhalve zijn gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Het bedrag van ƒ 1.260 is aftrekbaar.

4.9. De post “Telefooninstallaties” wordt onderbouwd met een factuur ten bedrage van ƒ 198,88. Reeds omdat deze factuur op naam is gesteld van de AB-groep, kunnen deze kosten niet als ondernemingskosten in aftrek worden gebracht. Daarnaast heeft belanghebbende een factuur overgelegd van H BV ten bedrage van ƒ 129,25 betrekking hebbend op service-uren en een tweetal bankafschriften waaruit blijkt dat twee maal een bedrag van ƒ 129,25 aan H BV is overgemaakt. Belanghebbende heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, naar oordeel van het Hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van ondernemingskosten.

4.10. De post “Bergkasten” wordt door belanghebbende onderbouwd met een factuur van F BV. Blijkens de omschrijving op de factuur is sprake van een linnenkast. Mede gelet op deze omschrijving heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat deze kast is aangeschaft met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Daarbij neemt het Hof mede in aanmerking dat de factuur dateert van 28 december 2000 en per pin is voldaan (vergelijk punt 4.6).

4.11. De post “Laptoptas” wordt door belanghebbende onderbouwd met een factuur gedateerd 23 december 2000. De Inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat die factuur betrekking heeft op de aanschaf van een laptoptas en gesteld dat sprake is van - niet-aftrekbare - kosten van aktetassen en dergelijke. Ter onderbouwing verwijst hij naar de op de factuur voorkomende omschrijving “diplomatentas”. Nu belanghebbende niets heeft aangevoerd om het tegendeel aannemelijk te maken, volgt het Hof de Inspecteur in zijn stelling dat sprake is geweest van de aanschaf van een aktetas of dergelijke tas. De kosten daarvan komen ingevolge artikel 8b, eerste lid, onderdeel a ten zesde van de Wet IB 1964 niet voor aftrek in aanmerking. Ook indien de kosten zijn gemaakt voor de aanschaf van een andersoortige tas is gelet op het onder 4.6 overwogene aftrek naar oordeel van het Hof niet mogelijk, nu de factuur dateert van 23 december 2000 en de tas contant is betaald.

4.12. Ter zake van de post “Autokosten” wordt door belanghebbende gesteld dat hij wekelijks voor bezoeken aan C naar T en U is gereden. De Inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat de bezoeken met de door belanghebbende gestelde regelmaat hebben plaatsgevonden. Omdat het Hof wel aannemelijk acht dat belanghebbende een aantal bezoeken aan de call-centers heeft gebracht, stelt hij de autokosten in goede justitie vast op ƒ 600.

4.13. De post “Huisvestingskosten” ten bedrage van ƒ 3.600 wordt door belanghebbende op geen enkele wijze onderbouwd. Belanghebbende heeft geen huurcontract overlegd of betalingsbewijzen waaruit blijkt dat hij aan zijn schoonmoeder periodiek huursommen heeft overgemaakt. De post “Datakabel” wordt door belanghebbende evenmin onderbouwd. Nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, komen deze niet voor aftrek in aanmerking.

4.14. Gelet op het hiervoor overwogene wordt een bedrag van ƒ 1.860 in aanmerking genomen als verlies uit onderneming.

Zelfstandigenaftrek/startersaftrek

4.15. Ingevolge artikel 44m, eerste lid, onderdeel b van de Wet IB 1964 wordt bij een belastingplichtige die winst uit onderneming geniet een zelfstandigenaftrek toegepast indien gedurende het kalenderjaar de voor de werkzaamheden beschikbare tijd voor ten minste 1225 uur in beslag wordt genomen door het voor eigen rekening feitelijk drijven van een onderneming en in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren niet voor eigen rekening feitelijk een onderneming is gedreven. Bij starters wordt de zelfstandigenaftrek, ingevolge het bepaalde in artikel 44m, derde lid, van de Wet IB 1964 onder voorwaarden verhoogd met ƒ 3.840.

4.16. De norm van 1225 uur dient gelet op de wetsgeschiedenis niet te worden toegepast naar rato van de tijd (aantal weken of maanden) waarin de ondernemer in dat eerste jaar in zijn onderneming heeft gewerkt.

4.17. In overweging 4.3 heeft het Hof geoordeeld dat sprake is van de bron winst uit onderneming. De onderneming is op 1 oktober 2000 opgehouden te bestaan. Dit betekent dat op belanghebbende, die een beroep doet op de zelfstandigenaftrek, de last rust aannemelijk te maken dat hij gedurende de periode 1 januari 2000 tot en met 30 september 2000 1225 uur of meer heeft besteed aan het feitelijk drijven van zijn onderneming.

4.18. Belanghebbende die gedurende het onderhavige jaar geen registratie heeft bijgehouden van zijn werkzaamheden ten behoeve van de onderneming, verwijst ter onderbouwing van zijn stelling dat hij in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek naar de omstandigheid dat de weduwe van de verhuurder heeft verklaard dat hij dagelijks inclusief de zaterdag en de zondag doende was op het kantoor en dat hij – nu hij slechts 1 à 2 afspraken per week had uit hoofde van zijn dienstbetrekking – zijn tijd hoofdzakelijk heeft besteed aan zijn eigen onderneming. Het werk als raadslid ging hem gemakkelijk af en kostte niet veel tijd.

4.19. De Inspecteur heeft daartegenover aangevoerd dat de elektronische agenda waarvan belanghebbende in 2000 gebruik maakte inmiddels is gewist, dat belanghebbende geen urenadministratie heeft overgelegd en dat het daarmee onduidelijk is hoeveel uur aan de onderneming is besteed. Gelet op de omstandigheid dat belanghebbende fulltime in dienstbetrekking was en daarnaast actief was als gemeenteraadslid, bestrijdt hij dat belanghebbende tijd had om 1225 uur of meer voor zijn onderneming te werken.

4.20. Naar oordeel van het Hof maakt belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, met hetgeen hij in de stukken en ter zitting naar voren heeft gebracht niet, althans onvoldoende, aannemelijk dat hij in de onderhavige periode 1225 uur aan het feitelijk drijven van zijn onderneming heeft besteed. Zelfs indien het Hof belanghebbende volgt in zijn stelling dat hij in die periode nauwelijks arbeid verrichtte voor de AB-groep, hij dagelijks in de door hem gehuurde ruimte verbleef en het werk als raadslid hem gemakkelijk afging is dit naar oordeel van het Hof van onvoldoende gewicht om vast te stellen dat belanghebbende gemiddeld ongeveer 30 uur per week aan zijn onderneming heeft besteed.

4.21. Nu belanghebbende niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast heeft de Inspecteur terecht geen rekening gehouden met de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek.

5. Proceskosten

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 26 aan reiskosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert de onderhavige belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 78.288;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 37;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 26 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 19 januari 2006 door mr. C.M. Ettema, lid van de elfde enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

(S. Darwinkel) (C.M. Ettema)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 januari 2006

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20 303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.