Home

Gerechtshof Arnhem, 03-01-2006, ECLI:NL:GHARN:2006:326 AV1324, 96-00771

Gerechtshof Arnhem, 03-01-2006, ECLI:NL:GHARN:2006:326 AV1324, 96-00771

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
3 januari 2006
Datum publicatie
21 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AV1324
Zaaknummer
96-00771
Relevante informatie
Waterschapswet [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 116

Inhoudsindicatie

Waterschapslasten

Beheerder van een landgoed is ten onrechte in de heffing van waterschapslasten betrokken nu geen sprake is van waterbezwaar en kostenveroorzaking.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 96/00771/waterschapslasten

U i t s p r a a k

op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Dagelijks Bestuur van het waterschap Salland (hierna: verweerder) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslagen in de waterschapslasten.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende zijn met dagtekening 30 juni 1995 en aanslagnummer 00000000 voor het jaar 1995 drie op één aanslagbiljet verenigde aanslagen waterschapslasten opgelegd tot bedragen van onderscheidenlijk ƒ 1589,41 (perceel C 9592), ƒ 64,60 (perceel C 9593) en ƒ 165,71 (perceel R 163), zulks tot een totaalbedrag van (omlaag afgerond) ƒ 1.819,-.

1.2. Belanghebbende heeft tegen twee van de drie aanslagen, betreffende de percelen C 9592 en C 9593, de dato 6 juli 1995 bezwaar gemaakt. De aanslag met betrekking tot perceel R 163 (een perceel cultuurgrond) is niet in geschil. Verweerder heeft de beide in geschil zijnde aanslagen bij de bestreden uitspraak met dagtekening 11 april 1996, gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak bij beroepschrift van 21 mei 1996 in beroep gekomen bij het Hof. Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de heffingsambtenaar van het waterschap Groot Salland (rechtsopvolger van het waterschap Salland) een conclusie van dupliek.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 27 oktober 2005 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door A (medewerker landgoed B), alsmede drs. C en D MSc, namens verweerder.

1.5. Ieder der partijen heeft voorafgaande aan deze zitting aan het Hof nadere stukken doen toekomen waarvan door het Hof een afschrift aan de wederpartij is verstrekt. De nadere stukken die belanghebbende heeft ingediend betreffen (kopieën van) een kaartje van het waterschap Salland, een vergunning voor een grondwateronttrekking te Nijverdal, welke is verleend aan de Waterleiding Maatschappij “E” NV, het rapport “Levend Paars”, beheer en inrichtingsplan voor het nationaal Park de Sallandse Heuvelrug, en het rapport “De waterschapslasten van de Sallandse Heuvelrug in relatie tot het grondgebruik en de geohydrologische gesteldheid”. Deze stukken zijn bij het Hof bezorgd op 14 oktober 2005 en ter griffie van het Hof ingeboekt op 17 oktober 2005. Het nadere stuk dat namens verweerder is ingediend betreft het rapport “Hydrologische systeemanalyse bospercelen B, te Q, voor waterschap Groot Salland d.d. 11 oktober 2005 opgesteld door F. Het laatstgenoemde stuk in bij het Hof ingekomen op 18 oktober 2005. Gezien de genoemde data is in elk geval het nadere stuk dat door verweerder is ingediend, na de termijn van 10 dagen, genoemd in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend. Partijen hebben ter zitting verklaard voldoende kennis te hebben kunnen nemen van de inhoud van de stukken en zich in staat verklaard daarop te reageren. Met hun toestemming heeft het Hof de genoemde stukken tot de stukken van het geding gerekend.

1.6. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota’s moet als hier ingelast worden aangemerkt. De verweerder heeft bij zijn pleitnota een bijlage aangeboden. Deze bijlage betreft een nieuw rapport waarin volgens zijn mededeling deels tot andere conclusies wordt gekomen dan in het onder 1.5 genoemde nadere stuk dat namens verweerder is ingediend. Belanghebbende heeft tegen de overlegging van dit stuk nadrukkelijk bezwaar gemaakt. Hij heeft in dit verband gewezen op het feit dat de behandeling van de zaak jarenlang is uitgesteld in verband met het aanhangig zijn van een proefprocedure inzake een ander object waarin vergelijkbare geschilpunten aan de orde waren. Na het onherroepelijk worden van de uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 29 december 2004, nr. 00/03475 (na verwijzing door de Hoge Raad in de uitspraak HR 6 december 2000, nr. 35 340), in de betreffende proefprocedure waren partijen uitgenodigd voor een zitting die zou worden gehouden op 20 juli 2005. Naar aanleiding van deze uitnodiging heeft verweerder het Hof verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld nadere informatie te verstrekken in het licht van de genoemde jurisprudentie en met het oog daarop de behandeling van het beroep niet eerder dan medio september 2005 te laten plaats vinden. Met het oog daarop is de zitting uitgesteld en is een nieuwe zitting gepland op 27 oktober 2005. Belanghebbende heeft ter zitting in het licht van deze gang van zaken het standpunt ingenomen dat verweerder voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad voor het (doen) opstellen van nadere stukken. Hij acht zich in zijn procespositie geschaad indien het onderhavige nadere stuk in de procedure wordt toegelaten. Het Hof heeft daarop besloten het onderhavige nadere stuk, met het oog op een goede procesorde, niet in de procedure toe te laten.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is mede-eigenaar en beheerder van het landgoed B. De tot het beheersgebied van waterschap Groot Salland behorende percelen C 9592 en C 9593 maken onderdeel uit van het landgoed en zijn gesitueerd in het westelijke deel daarvan. Het oostelijke deel van het landgoed behoort tot het beheersgebied van waterschap Regge en Dinkel.

2.2. Landgoed B is gelegen op de Sallandse Heuvelrug ten zuidwesten van R in de gemeente S. De maaiveldhoogte ter plaatse van de onderhavige percelen varieert van circa 62 meter boven NAP in het oosten tot circa 30 meter boven NAP in het zuidwesten. In het bosrijke gebied van het landgoed, waarin zich de waterscheiding bevindt die de grens vormt tussen de waterschappen Groot Salland en Regge en Dinkel, zijn geen watergangen aanwezig ten behoeve van de afstroming van hemelwater over het bodemoppervlak. Hemelwater wordt uitsluitend via ondergrondse afstroming afgevoerd. Bij deze afstroming moet het afstromende water een aanzienlijk hoogteverschil overwinnen alvorens het een door het waterschap beheerde watergang kan bereiken. De dichtst bij de onderhavige percelen gelegen watergangen welke door waterschap Groot Salland worden beheerd, bevinden zich aan de voet van de heuvelrug op een hoogte van 12 tot 13 meter boven NAP. Het te overwinnen hoogteverschil bedraagt derhalve 20 tot 50 meter.

2.3. Op circa 3,5 kilometer ten noordwesten van de onderhavige percelen, in R, bevindt zich een grondwaterwinning van waterleiding bedrijf T (voorheen: U). Deze grondwaterwinning onttrekt gemiddeld 6 miljoen m³ water per jaar. De winning is in de jaren 50 van de vorige eeuw op kleinere schaal gestart en rond 1975 uitgebreid tot de huidige omvang.

2.4. De onder 2.2. bedoelde watergangen aan de voet van de heuvelrug zijn in de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw aangelegd om het overtollige water uit het gebied af te voeren. Ten tijde van de aanleg had de onder 2.3. genoemde waterwinning nog niet de huidige omvang. In die periode kwam het overtollige water van de B terecht in watergang AS.70. Deze watergang is (thans) over ongeveer 5 kilometer watervoerend en mondt uit in het Overijsselsch Kanaal. Het waterpeil in het kanaal is ter hoogte van landgoed B 5,7 tot 5,8 meter boven NAP.

2.5. Bij de huidige omvang van de onder 2.3. genoemde waterwinning bereikt het water, afkomstig van de onderhavige percelen van De Noetselenberg niet de vorengenoemde watergangen welke door waterschap Groot Salland worden beheerd (Rapport “Hydrologische systeemanalyse bospercelen B, te S” van Arcadis, paragraaf 3.3).

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

- hebben de onderhavige bospercelen (indirect) belang bij de waterschapsvoorzieningen van verweerder doordat zij waterbezwaar opleveren voor lagergelegen percelen;

- zijn de kostentoedelingsverordening en de omslagklassenverordening die aan de onderhavige aanslagen (mede) ten grondslag liggen verbindend;

- dienen de onderhavige bospercelen te worden vrijgesteld van omslagheffing; en

- is de stijging van de aanslag met 20% ten opzichte van de aanslag voor het jaar 1994 buitenproportioneel.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting toegevoegd hetgeen is weergegeven in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de onderhavige aanslagen. Verweerder concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Van waterbezwaar bij onzichtbare ondergrondse afstroming vanuit een waterstaatkundig als eenheid te beschouwen gebied is alleen sprake, indien die afstroming zodanig is dat zij kosten veroorzaakt, bijvoorbeeld doordat daarmede bij de dimensionering van de waterstaatkundige werken rekening moet worden gehouden (HR 15 december 1999, nr. 34 736, Belastingblad 2000, blz. 221 en HR 6 december 2000, nr. 35 340, Belastingblad 2001, blz. 68).

4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast, dat de waterstaatkundige eenheid waartoe belanghebbendes percelen behoren, waterbezwaar oplevert in de vorenbedoelde zin. Uit de stukken die door verweerder zijn ingebracht blijkt dat de kwel veroorzaakt door de afvoer van B ten opzichte van de afvoer van het gehele afwateringsgebied slechts 1,8% bedraagt, uitgaande van een situatie zonder grondwaterwinning. In de huidige situatie waarin sprake is van een omvangrijke grondwaterwinning is zelfs in het geheel geen sprake van kwel. Belanghebbende stelt in dit verband dat, indien al zou kunnen worden aangenomen dat sprake is van kwel – quod non, in de huidige situatie is veeleer sprake van verdroging – deze verwaarloosbaar gering is en dat enig causaal verband met door het waterschap te maken kosten ontbreekt.

4.3. Verweerder stelt zich hiertegenover op het standpunt dat bij de dimensionering van de onder 2.2. genoemde watergangen aan de voet van de Sallandse heuvelrug rekening moet worden gehouden met de afstroom van water uit het waterstaatkundig als een eenheid te beschouwen gebied waarvan belanghebbendes percelen onderdeel uitmaken, uitgaande van de situatie waarin van grondwaterwinning op het huidige niveau geen sprake is. In en met het oog op die situatie zijn de betreffende watergangen aangelegd en (mede) met het oog op die situatie worden zij door het waterschap onderhouden.

4.4. In zijn uitspraak in de hiervoor genoemde proefprocedure (HR 6 december 2000, nr. 35 340, Belastingblad 2001, blz. 68) verwijst de Hoge Raad naar zijn hiervoor onder 4.1 aangehaalde overweging. Uit die overweging volgt naar het oordeel van het Hof dat voor het aannemen van indirect belang bij de waterschapsvoorzieningen in de vorm van waterbezwaar twee elementen vereist zijn. Het eerste element is dat er sprake moet zijn van met het oog op het treffen van waterstaatkundige voorzieningen door het waterschap relevante afstroming van water uit een waterstaatkundig als eenheid te beschouwen gebied. Het tweede element is dat sprake moet zijn van kostenveroorzaking door die afstroming, bijvoorbeeld doordat daarmede bij de dimensionering van de waterstaatkundige werken rekening moet worden gehouden.

4.5. Nu onder 2.5 is vastgesteld dat bij waterwinning in de omvang waarvan in het onderhavige belastingjaar sprake was, het water vanuit belanghebbendes percelen niet via afstroming watergangen bereikt, welke worden beheerd door het waterschap, is naar het oordeel van het Hof geen sprake van voor het aannemen van waterbezwaar relevante afstroming. Door verweerder is bovendien niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van kostenveroorzaking door afstroming vanuit het waterstaatkundig als eenheid te beschouwen gebied waarvan belanghebbendes percelen (een belangrijk) onderdeel uitmaken. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat er geen aanwijzingen zijn dat de waterwinning door Vitens binnen afzienbare tijd zal stoppen of tot een geringer niveau zal worden teruggebracht. Dat ook in het onderhavige jaar geen sprake was van dergelijke aanwijzingen blijkt uit het feit dat de vigerende vergunning voor de waterwinning in 1995 is verleend. Voorts heeft verweerder verklaard dat het watersysteem is ingericht op de oorspronkelijke situatie waarin geen sprake was van waterwinning in de huidige omvang. Met inachtneming daarvan is naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk dat bij de dimensionering van de door het waterschap onderhouden watergangen in het onderhavige jaar rekening moest worden gehouden met afstroming afkomstig uit het waterstaatkundig als eenheid te beschouwen gebied waarvan belanghebbendes percelen deel uitmaken.

4.6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De overige grieven behoeven geen behandeling meer.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op € 50 wegens reis- en verblijfkosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vernietigt de onderhavige aanslagen;

- gelast het waterschap Groot Salland aan belanghebbende het door deze gestorte griffierecht van € 34 te vergoeden; en

- veroordeelt de verweerder in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 50, te vergoeden door het waterschap Groot Salland.

Aldus gedaan te Arnhem op 3 januari 2006 door mrs Monsma, voorzitter, Matthijssen en Nieuwenhuizen, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr Dekker als griffier.

(S.R.M. Dekker) (J.A. Monsma)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.