Home

Gerechtshof Arnhem, 24-01-2006, AV2204, 03-02489

Gerechtshof Arnhem, 24-01-2006, AV2204, 03-02489

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
24 januari 2006
Datum publicatie
22 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AV2204
Zaaknummer
03-02489
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.156, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 7.1

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Een verklaring arbeidsrelatie zelfstandigen wordt alleen afgegeven aan binnenlandse belastingplichtigen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 03/02489

U i t s p r a a k

op het beroep van X te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de na te melden beschikking.

1. Beschikking en bezwaar

1.1. Op 20 maart 2003 heeft de Inspecteur een schriftelijke aanvraag van belanghebbende ontvangen om een verklaring omtrent de vraag of de voordelen die hij geniet of zal gaan genieten uit arbeidsrelaties, te weten als ‘Timmerwerkzaamheden in de bouw’ omschreven werkzaamheden, worden aangemerkt als winst uit een onderneming, als loon of als resultaat uit overige werkzaamheden (de verklaring arbeidsrelatie). Bij beschikking van 28 maart 2003 heeft de Inspecteur het verzoek afgewezen.

1.2. Het bezwaarschrift tegen de afwijzende beschikking is door de Inspecteur bij uit-spraak van 19 november 2003 ongegrond verklaard.

2. Geding voor het Hof

2.1. Het beroepschrift met bijlagen is ter griffie ontvangen op 16 december 2003.

2.2. Tot de stukken van het geding behoren het verweerschrift en de daarin vermelde bijlagen.

2.3. Met schriftelijke toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarop is het onderzoek gesloten op de voet van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

3. Conclusies van partijen

3.1. Belanghebbende verzoekt in beroep alsnog om afgifte van een verklaring arbeidsre-latie.

3.2. De Inspecteur concludeert, naar het Hof verstaat, tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Vaststaande feiten

4.1. Belanghebbende is geboren op 25 januari 1959 en gehuwd. Hij en zijn echtgenote staan volgens de gegevens van de Inspecteur ingeschreven op het adres a-Strasse 39 te Q (Duitsland).

4.2. Blijkens uittreksel van 6 maart 2003 uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken R is sedert 1 februari 2003 gevestigd op het adres b-straat 2, Z, de onderneming Montage X met als bedrijfsomschrijving ‘Timmerwerkzaamheden in de b & u’. De onderneming staat blijkens het uittreksel op naam van belanghebbende met als adres a-Strasse 39 te Q.

4.3. De gevraagde verklaring is belanghebbende geweigerd op de grond dat hij geen binnenlands belastingplichtige is.

5. Geschil en standpunten van partijen

5.1. Partijen houdt verdeeld, of belanghebbende de gevraagde verklaring terecht is geweigerd.

5.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Anders dan belanghebbende kennelijk voorstaat, bepaalt de inschrijving in de ‘Burgerlijke Stand’ – kennelijk doelt hij op de gemeentelijke basisadministratie persoonsge-gevens – niet of iemand binnenlands of buitenlands belastingplichtig is.

6.2. Uit wat belanghebbende in bezwaar en beroep aanvoert, volgt niet dat hij binnenlands belastingplichtig is. Uit de gegevens die de Inspecteur in het verweerschrift onder 6, laatste alinea, vermeldt en die op zichzelf aannemelijk zijn te achten, leidt de Inspecteur gelet op artikel 4, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen terecht af dat belanghebbende in 2003 niet in Nederland maar in Duitsland woonde.

6.3. Volgens artikel 7.1, aanhef en onderdeel a, in verbinding met artikel 7.2, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) kan een niet-inwoner in Nederland alleen belast worden voor ‘winst uit een Nederlandse onderneming, dat is de belastbare winst bedoeld in de artikelen 3.2 en 3.3 uit een onderneming die, of het gedeelte hiervan dat, wordt gedreven met behulp van een vaste inrichting of een vaste vertegenwoordiger in Nederland (Nederlandse onderneming)’. Uit de samenhang tussen die wetsbepaling en artikel 3.156 van de Wet leidt de Inspecteur terecht af, dat zolang niet zeker is of een niet-inwoner Nederlands inkomen geniet en daardoor buitenlands belastingplichtig is in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet, evenmin vaststaat dat hij binnenlands belastingplichtig is.

6.4. De zekerheid vooraf waarop artikel 3.156 van de Wet het oog heeft, kan door de Inspecteur niet worden verschaft aan iemand die niet in Nederland woonachtig is en wiens binnenlandse belastingplicht met betrekking tot in Nederland verrichte werkzaamheden vooralsnog niet vaststaat.

6.5. De wetgever heeft, mede in aanmerking genomen de hem toekomende ruime beoor-delingsvrijheid met het oog op de praktische uitvoerbaarheid van de betrokken regeling (waarbij de Inspecteur terecht wijst op het, keer op keer, in te stellen onderzoek naar het behaald zijn van winst uit een ‘Nederlandse onderneming als vorenbedoeld), in redelijkheid de mogelijkheid van een vooraf door de inspecteur af te geven verklaring arbeidsrelatie kunnen beperken tot binnenlands belastingplichtigen. Het niet afgeven van een verklaring arbeidsrelatie laat onverlet, dat de uiteindelijke beoordeling van de arbeidsrelatie aan de orde komt bij hetzij de inhouding en afdracht op aangifte van de loonheffing hetzij de vast-stelling van een belastingaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, tegen welke inhouding en afdracht – op de voet van artikel 24 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in de tekst tot 1 januari 2005, sedertdien artikel 26, tweede lid – of belastingaanslag in volle omvang bezwaar en beroep openstaat. Het onderscheid met buitenlands belastingplichtigen en niet-belastingplichtigen leidt ook niet tot disproportionele gevolgen.

7. Slotsom

Het beroep is ongegrond.

8. Kosten

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.

9. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan te Arnhem op 24 januari 2006 door mr. Röben, voorzitter, mr.dr. Van Amsterdam en mr. Kampschöer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.

(W.J.N.M. Snoijink) (J.B.H. Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 januari 2006

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag (bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.