Home

Gerechtshof Arnhem, 19-01-2006, ECLI:NL:GHARN:2006:108 AV2214, 03-01871

Gerechtshof Arnhem, 19-01-2006, ECLI:NL:GHARN:2006:108 AV2214, 03-01871

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
19 januari 2006
Datum publicatie
22 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AV2214
Zaaknummer
03-01871
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.2

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Kosten van haalbaarheidsonderzoek door herstartende in supermarkt werkzame zelfstandige slager zijn aftrekbaar als ondernemingskosten ook al is de herstart uiteindelijk niet doorgegaan.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 03/01871/inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : X

Te : Z

Verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst te P

Aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

Betreft : Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen 2002

Nummer : 000.00.000.H00

Mondelinge behandeling : op 5 januari 2006 te Arnhem

Waarbij verschenen : Belanghebbende, tot bijstand vergezeld door zijn gemachtigde A alsmede de Inspecteur

Gronden:

1. Belanghebbende, geboren op 26 augustus 1953, was in 2002 voor 30 uren per week in loondienst werkzaam, aanvankelijk bij supermarkt “De B” te Q, en nadien bij C B.V., de nieuwe eigenaar van de supermarkt. Naast loon uit dienstbetrekking genoot hij in het onderhavige jaar een partiële WAZ-uitkering via UWV GUO te R.

2. Belanghebbende was met ingang van het onderhavige jaar bij supermarkt “De B”’ werkzaam in de functie van hoofd Slagerij, Vlees en Versproducten. Vóór het onderhavige jaar 2002 exploiteerde belanghebbende gedurende een reeks van jaren een zelfstandige slagerij binnen de vestiging van supermarkt De B. Hij was daarbij onderhuurder van de supermarkt.

3. Toen in de loop van 2001 besloten werd dat de supermarkt zou gaan verhuizen naar een nieuw te bouwen, groter en mooier pand aan de a-weg 15, in het centrum van Q, werd met supermarkt De B overeengekomen dat belanghebbende niet als zelfstandig slager maar in loondienst verder zou gaan. Dat hield onder meer verband met de bedrijfsvisie van de supermarkt, met leeftijd en lichamelijke beperkingen van belanghebbende en met het gegeven dat het onderhuurcontract in het nieuwe pand veel duurder zou uitvallen dan in het oude. Belanghebbende staakte dienovereenkomstig zijn onderneming per ultimo 2001.

4. Gedurende de nieuwbouw werd, in de eerste helft van 2002, door de eigenaar van supermarkt De B besloten de supermarkt over te doen aan een vestiging van supermarktketen “C B.V.” te R. Daarbij werd bedongen dat de werknemers die bij De B in dienst waren, door de C in dezelfde functie in dienst zouden worden genomen. Dat zou betekenen dat belanghebbende ook bij de C een gelijksoortige functie – aldaar genaamd ‘Hoofd Vlees en Vers Vleesproducten’ – zou krijgen.

5. Door supermarktketen C werd evenwel aangegeven dat het niet binnen de formule van C zou passen om in de supermarkt een aparte zelfstandige slagerij binnen hun concern te starten. In de onderhavige nieuwe vestiging te Q zou eventueel een uitzondering kunnen worden gemaakt, indien belanghebbende bereid zou zijn zich, evenals voorheen binnen de supermarkt De B, als zelfstandig slager te vestigen.

6. Met het oog op die optie liet belanghebbende in de periode 3 juni tot en met 19 juli 2002 door Projectbureau D B.V. te S (“D”) een onderzoek verrichten naar de mogelijkheden van de vestiging van een zelfstandige slagerij. D moest een uitgewerkt plan maken inclusief tekeningen met het oog op de inbouw van een slagerij in het pand aan de a-weg 15 te Q.

7. De kosten die D in verband met de uitvoering van deze opdracht aan belanghebbende in rekening bracht beliepen in totaal € 2.595 (afgerond). Belanghebbende heeft, gezien de aanleiding voor de opdracht, voorgesteld deze kosten voor rekening van C te laten komen. C ging daarmee echter niet akkoord.

8. Uit het door D verrichte onderzoek bleek, naar belanghebbende ter zitting onweersproken heeft gesteld, dat een (her)start als zelfstandig slager binnen de C supermarkt haalbaar zou zijn. Met het oog daarop werden afspraken gemaakt met het vestigingsmanagement van de C te Q en werd op 1 oktober 2002 een (voorlopig) onderhuurcontract gesloten.

9. Uiteindelijk ging de hoofddirectie van C toch niet akkoord met deze opzet. De hoofddirectie besloot vast te houden aan de landelijke formule van de C, waarbinnen voor een (zelfstandige) slagerij geen plaats is. Aan belanghebbende werd in verband met het voorgaande wel een dienstverband aangeboden maar, vanwege het ontbreken van een slagerij in de nieuwe vestiging, niet als Hoofd Vlees en Vers Vleesproducten. In plaats daarvan kreeg belanghebbende een functie aangeboden als “algemeen medewerker en inpakker”.

10. Het dienstverband van belanghebbende met C B.V. werd op verzoek van laatstgenoemde bij beslissing van de kantonrechter te T reeds met ingang van 1 april 2003 ontbonden. Redenen daarvoor waren dat C aan belanghebbende geen bij zijn ervaring passend werk kon bieden en dat het salaris dat zij belanghebbende moest betalen hoger was dan bij de desbetreffende functie paste en uit de pas liep met de salarissen die aan de overige medewerkers werden betaald. C werd bij de beslissing van de kantonrechter veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van € 25.342. Hierop is een bedrag van € 9.617,28 aan loonheffing ingehouden en afgedragen.

11. Belanghebbende deed over het jaar 2002 per diskette aangifte van een verzamelinkomen van € 29.200. Het in 7 bedoelde bedrag van € 2.595 vermeldde hij als compensabel verlies zodat de aangifte resulteerde in een belastbaar inkomen van € 26.605. Omdat van een compensabel verlies geen sprake was, heeft de Inspecteur de onderhavige aanslag, in afwijking van de aangifte, vastgesteld naar een belastbaar inkomen van € 29.200.

12. Belanghebbende heeft tegen de aanslag een bezwaarschrift ingediend. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen, met als motivering dat de nieuwe wetgeving geen ruimte biedt voor de aftrek van beroepskosten.

13. Tussen partijen is in geschil of het bedrag van € 2.595 alsnog in mindering dient te worden gebracht op het belastbare inkomen van het onderhavige jaar. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

14. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat “de kosten voor de baat uitgaan”, hetgeen het Hof aldus verstaat dat belanghebbende van opvatting is dat de onderhavige kosten zijn gemaakt in verband met zijn onder 8 bedoelde (her)start als zelfstandig ondernemer binnen de C supermarkt.

15. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat geen aftrek kan worden verleend omdat:

a. er onder het regime van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) bij de post belastbaar loon geen ruimte is voor aftrek van werkelijk gemaakte kosten,

b. er geen relatie is tussen de onderhavige kosten en de per ultimo 2001 reeds definitief gestaakte voormalige onderneming van belanghebbende en

c. er geen mogelijkheid is de onderhavige kosten in het kader van een nieuwe onderneming op te voeren aangezien deze niet tot stand is gekomen, onderscheidenlijk omdat de onderhavige kosten veeleer als kosten voor het verwerven van een bron van inkomen moeten worden aangemerkt dan als kosten welke zijn gemaakt in verband met het verwerven van inkomen uit een bron. Hij heeft in dit kader in zijn conclusie van dupliek gewezen op artikel 3.10 van de Wet IB 2001.

16. Met de Inspecteur is het Hof van oordeel dat voor aftrek van het bedrag van € 2.595 ten laste van het loon geen ruimte is en dat een relatie met de voormalige onderneming van belanghebbende in het onderhavige geval ontbreekt. Bij dit laatste neemt het Hof in aanmerking, dat bedoelde onderneming reeds per ultimo 2001 definitief was gestaakt en dat belanghebbende met ingang van 1 januari 2002 in loondienst was getreden bij supermarkt De B. Bij het sluiten van de desbetreffende arbeidsovereenkomst lag het in de bedoeling van de betrokken partijen dat het zou gaan om een langdurige arbeidsrelatie. In deze intentie is eerst verandering gekomen toen door de eigenaar van supermarkt De B in de loop van 2002 werd besloten de nieuw te bouwen supermarkt over te doen aan C.

17. Het Hof zal de Inspecteur evenwel niet volgen in zijn standpunt dat er geen mogelijkheid is de onderhavige kosten op te voeren in het kader van een nieuwe onderneming. Anders dan de Inspecteur meent is er naar het oordeel van het Hof, in 2002 een begin gemaakt met de start van een nieuwe onderneming. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat belanghebbende voorheen onder soortgelijke omstandigheden een rendabele onderneming heeft uitgeoefend, hij omtrent zijn vestiging als zelfstandig slager binnen de nieuwe supermarkt medio 2002 een haalbaarheidsonderzoek heeft doen verrichten met een kennelijk positief resultaat en tekeningen heeft doen vervaardigen, en voorts dat hij vervolgens afspraken heeft gemaakt met het vestigingsmanagement van de C te Q en op 1 oktober 2002 een (voorlopig) onderhuurcontract heeft gesloten. Al deze handelingen kunnen naar het oordeel van het Hof als (eerste) handelingen worden aangemerkt in het kader van op het behalen van voordeel gerichte activiteiten die gelet op de aard daarvan en de omstandigheden waaronder zij zouden worden uitgeoefend, als het drijven van een onderneming kunnen worden aangemerkt. Dat hij uiteindelijk niet als zelfstandig slager aan de slag is gegaan binnen de nieuwe supermarkt is uitsluitend terug te voeren op het onder 9 gereleveerde besluit van de hoofddirectie van C waardoor het plan om zich te vestigen als zelfstandig slager werd afgeblazen. Het voorgaande brengt met zich mee dat de onderhavige kosten in 2002 als verlies uit onderneming aftrekbaar zijn.

Proceskosten:

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 1 x € 322 = € 322.

Beslissing:

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert de onderhavige belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 26.605, en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 31;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 322 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 19 januari 2006 door mr. J.A. Monsma, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. M.C.M. de Kroon, raadsheren.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Dekker als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(S.R.M. Dekker) (J.A. Monsma)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.