Gerechtshof Arnhem, 07-02-2006, AV2978, 04-01400
Gerechtshof Arnhem, 07-02-2006, AV2978, 04-01400
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 7 februari 2006
- Datum publicatie
- 1 maart 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2006:AV2978
- Zaaknummer
- 04-01400
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:22, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67c, Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 [Tekst geldig vanaf 01-01-2009] [Regeling ingetrokken per 2009-01-01] art. 33
Inhoudsindicatie
Boete
Een belanghebbende die valt onder de schuldsaneringsregeling mag zelf procederen in een boetezaak.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
achtste enkelvoudige belastingkamer
nummer 04/01400
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : boetebeschikking motorrijtuigenbelasting
nummer : 0000.00.000.Y.4.2
mondelinge behandeling : op 24 januari 2006 te Arnhem
waarbij verschenen : de Inspecteur
waarbij niet verschenen : belanghebbende, met kennisgeving aan het Hof
Gronden:
1. De bestreden uitspraak op bezwaar is gericht aan mr. A te Q, bewindvoerder van belanghebbende, omdat belanghebbende, ten tijde van het doen van die uitspraak, viel onder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Belanghebbende is zelf tegen genoemde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Nu de uitspraak betrekking heeft op een aan belanghebbende opgelegde boetebeschikking is het Hof van oordeel dat artikel 8:22 daaraan niet in de weg staat. In het licht van artikel 6 van het EVRM is immers niet aanvaardbaar dat een belanghebbende op wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is, niet zelf de opgelegde boete in rechte kan aanvechten. Voor zover artikel 8:22 van de Awb dat recht zou beperken moet die bepaling wegens strijd met het EVRM buiten toepassing worden gelaten.
2. Belanghebbende is uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van haar beroepschrift op 4 augustus 2005 doch toen niet verschenen. Nadien is, na verificatie door de griffier van het adres van belanghebbende bij de gemeente Q, gebleken dat belanghebbende met ingang van 27 mei 2005 was verhuisd. De mondelinge behandeling van de zaak op 25 oktober 2005 is op verzoek van belanghebbende uitgesteld. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 24 januari 2006 heeft belanghebbende het Hof bericht niet aanwezig te kunnen zijn en aangegeven dat die mondelinge behandeling doorgang kon vinden omdat zij in de stukken haar standpunt voldoende naar voren heeft gebracht.
3. Belanghebbende was in het tijdvak van 12 april 2004 tot en met 11 juli 2004 houder van het motorrijtuig met het kenteken AA-BB-00. Voor de betaling van motorrijtuigenbelasting over genoemd tijdvak ontving belanghebbende een rekening van € 282 die uiterlijk op 11 mei 2004 betaald had moeten zijn. Belanghebbende heeft voor het betalen van de rekening geen uitstel van betaling gekregen of anderszins daarvoor een betalingsregeling getroffen. Zij heeft van de rekening € 94 op 28 april 2004 en € 188 op 26 mei 2004 voldaan.
4. Omdat belanghebbende de rekening niet geheel op de uiterste betaaldatum had voldaan heeft de Inspecteur dit aangemerkt als een verzuim en aan belanghebbende, met toepassing van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een boetebeschikking opgelegd tot een bedrag van € 113. Het daartegen door belanghebbende ingediende bezwaar is door de Inspecteur afgewezen.
5. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat belanghebbende, door de gang van zaken bij eerder opgelegde naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en daarmee verband houdende boetebeschikkingen, kon weten dat haar, bij ongewijzigd betaalgedrag, steeds hogere boeten zouden worden opgelegd. Zij heeft haar betalingsproblemen, die naar zij stelt voortvloeiden uit haar deelname aan een wettelijke schuldsaneringsregeling op grond waarvan het haar niet toegestaan was een machtiging voor automatische maandelijkse betaling te verstrekken, niet aan hem voorgelegd doch naar haar eigen inzicht in termijnen betaald en aldus volhard in haar onjuiste betaalgedrag.
6. Belanghebbende bestrijdt niet dat, zoals de Inspecteur heeft gesteld, in het onderhavige geval sprake is van een vierde of volgend verzuim. Evenmin kan worden geoordeeld dat sprake was van een situatie waarin bij belanghebbende alle schuld afwezig was. Derhalve heeft de Inspecteur, gelet op paragraaf 33 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, de boetebeschikking met juistheid vastgesteld op € 113.
7. Naar het oordeel van het Hof kan de opgelegde boete in dit geval als passend en geboden worden aangemerkt. Feiten of omstandigheden die moeten leiden tot een ander oordeel zijn door belanghebbende niet gesteld en het Hof ook niet ambtshalve gebleken. Noch belanghebbendes deelname aan een schuldsaneringsregeling, noch de omstandigheid dat de voormalige partner van belanghebbende het motorrijtuig nodig had voor het verrichten van zijn werkzaamheden, kan als zodanig worden aangemerkt.
Proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 7 februari 2006 door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(V.F.R. Woeltjes) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 februari 2006.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.