Gerechtshof Arnhem, 14-02-2006, AV6383, 04-01961
Gerechtshof Arnhem, 14-02-2006, AV6383, 04-01961
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 14 februari 2006
- Datum publicatie
- 22 maart 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2006:AV6383
- Zaaknummer
- 04-01961
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 228
Inhoudsindicatie
Precariobelasting
Onvoldoende specificatie van aanslagen precariobelasting leidt tot terugwijzing van de zaak naar de gemeente.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
eerste enkelvoudige belastingkamer
nr. 04/01961
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : Stichting X
te : Z
verweerder : de heffingsambtenaar van de gemeente P
aangevallen beslissingen: uitspraken op bezwaarschrift tegen aanslagen nrs. 01, 02, 03, 04, 05 en 06
soort belasting: : precariobelasting
jaar : 2004
onderzoek ter zitting : op 31 januari 2006 te Arnhem door mr. De Kroon, raads-heer, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier
waarbij verschenen : de voorzitter van het bestuur van belanghebbende alsmede de verweerder
Gronden:
1. Belanghebbende heeft in het jaar 2004 een aantal evenementen, waaronder braderieën, georganiseerd in de gemeente P. Daartoe heeft zij kramen, eigen materiaal, terrassen en podia om niet ter beschikking heeft gesteld aan plaatselijke ondernemers die bij haar zijn aangesloten en tevens een deel verhuurd aan ondernemers, veelal marktkooplieden, van buiten de gemeente. In vorige jaren is haar ter zake van de alstoen georganiseerde evenementen slechts één aanslag in de precariobelasting van de gemeente opgelegd.
2. De voormelde aanslagen nrs. 01, 02, 03, 04, 05 zijn belanghebbende opgelegd wegens ‘Inkomstenderving/precariobel.’. Aanslagnr. 01 betreft ‘ivm P-dag’, nr. 02 ‘ivm a-markt’, nr. 03 ‘P-dag 29-7-04’, nr. 04 ‘P-dag 5-8-04’ en nr. 05 ‘b-dag 14-8-4’. De aanslag met nummer 06 is opgelegd wegens ‘Precariobelasting c-dag 21 aug. 2004’.
3. De aanslag nr. 01 is achteraf op verzoek van belanghebbende gespecificeerd. De aanslagen nrs. 03 en 04 zijn gespecificeerd naar soorten voorwerpen en naar ingenomen vierkante meters. Aanslag nr. 02 bevat slechts de omschrijvingen ‘Parkeerplaatsen’ en ‘Kramen’. Aanslag nr. 05 is in het geheel niet gespecificeerd. Aanslag nr. 06 bevat tweemaal de enkele omschrijving ‘Precariobelasting c-dag 21 aug. 2004’.
4. De aanslagen nrs. 02, 05 en 06 zijn niet voldoende gespecificeerd naar belastbaar feit, voorwerp van de belasting en/of toegepaste heffingsmaatstaf. Daardoor kan de berekening van deze aanslagen niet op haar rechtmatigheid worden getoetst en onttrekt deze zich vooralsnog aan de controle van de belastingrechter. Uit hetgeen ‘Ad 2’ in het verweerschrift is aangevoerd blijkt, dat voor het innemen van voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond ten behoeve van zomerevenementen als de onderhavige een vergunning is aangevraagd. Het toezicht op de naleving daarvan en van de daaraan verbonden voorwaarden berust bij de bevoegde organen van de gemeente. Het Hof houdt rekening met de mogelijkheid dat voor belanghebbende door de gevolgde vergunningenprocedure duidelijk is geweest voor welke feiten en naar welke maatstaven de niet gespecificeerde aanslagen zijn opgelegd.
5. Aan de rechtmatigheid van de bestreden aanslagen doet op zichzelf niet af dat van belanghebbende, naar zij in bezwaar heeft aangevoerd, over voorafgaande jaren geen precariobelasting is geheven voor podia en attracties. Voorts brengt geen rechtsregel mee dat de verweerder belanghebbende vooraf had moeten informeren over precarioheffing voor het c en de b-dag. Haar desbetreffende klachten baten haar dus niet.
6. Belanghebbende voert in het beroepschrift en ter zitting nader gemotiveerd aan, dat in de gehanteerde heffingsmaatstaf ook kramen, terrassen en uitstallingen zijn begrepen van niet bij haar aangesloten ondernemers, en tevens dat zij een deel heeft verhuurd aan ondernemers, veelal marktkooplieden, van buiten de gemeente. De verweerder heeft dit op zichzelf niet voldoende weersproken met de opmerking in het verweerschrift dat indien ten tijde van het betrokken evenement ondernemers ‘illegaal, d.w.z. zonder zich bij X aan te sluiten, “aanschuiven” bij het evenement’ zulks voor de gemeente niet te controleren is en het aan belanghebbende is daarop toezicht te houden en eventuele kosten alsnog op deze ondernemers te verhalen. De omstandigheid dat het voor de gemeente lastig is te controleren wie bij belanghebbende zijn aangesloten of van haar materialen hebben gehuurd, brengt evenwel niet zonder meer mee dat bij haar sprake is van ‘het hebben’ van voorwerpen in de zin van artikel 228 van de Gemeentewet. Voorts is met betrekking tot ondernemers die van belanghebbende kramen en/of overige materialen hebben gehuurd onduidelijk of, zoals in de stellingen van belanghebbende besloten ligt, alle berekende vierkante meters daadwerkelijk zijn ingenomen door belanghebbende dan wel door die huurders. Voor zover deze zelf de voorwerpen op de gemeentegrond hebben geplaatst en gehouden, kan niet belanghebbende maar moeten die huurders worden aangemerkt als degenen die de voorwerpen op of boven gemeentegrond ‘hebben’ in de zin van artikel 228 voormeld. Over de huurders, aantallen, de tijdsduur en de met een en ander gemoeide oppervlakten hebben partijen, ook ter zitting desgevraagd, geen nadere gegevens verschaft.
7. Het Hof vindt aanleiding, de verweerder op te dragen na onderzoek van de relevante feiten opnieuw te beslissen op de bezwaren tegen alle genoemde aanslagen. Hierbij kan volledigheidshalve worden opgemerkt, dat de verweerder ook in de te heropenen bezwaarfase beschikt over de bevoegdheden ten dienste van de belastingheffing die de Algemene wet inzake rijksbelastingen in hoofdstuk VIII, afdeling 2 (krachtens artikel 236 van de Gemeentewet met uitzondering van de artikelen 47a, 48, 52, 53, 54 en 55) aan de heffingsambtenaar toekent; gebruikmaking daarvan legt dienovereenkomstige verplichtingen op degene tegenover wie die bevoegdheden worden uitgeoefend.
Slotsom:
Het beroep is gegrond.
Proceskosten:
De proceskosten van belanghebbendes verschenen voorzitter zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op diens reis- en verblijfkosten, begroot op € 30,–.
Beslissing:
Het Gerechtshof:
– vernietigt de drie uitspraken van de verweerder van 21 oktober 2004 met kenmerken 01, 03, 04 onderscheidenlijk 02 en 05, 06;
– bepaalt dat de verweerder binnen dertien weken na de verzending van het proces-verbaal van deze uitspraak met inachtneming hiervan opnieuw op de bezwaarschriften zal beslissen;
– gelast de gemeente P aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van € 273 te vergoeden;
– veroordeelt de verweerder in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 30,–, te vergoeden door de gemeente P.
Aldus gedaan te Arnhem op 14 februari 2006 door mr. De Kroon voornoemd. De beslis-sing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(W.J.N.M. Snoijink) (M.C.M. de Kroon)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 februari 2006
Binnen zes weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal kunnen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders tegen deze mondelinge uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20 303, 2500 EH Den Haag (bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van dit proces-verbaal overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid alsnog gronden voor het beroep in cas-satie aan te voeren.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.