Home

Gerechtshof Arnhem, 20-03-2006, AV8608, 04-00704

Gerechtshof Arnhem, 20-03-2006, AV8608, 04-00704

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
20 maart 2006
Datum publicatie
5 april 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AV8608
Zaaknummer
04-00704
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 26

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Principiële bezwaren tegen betaling aanslag inkomstenbelasting door zoon van Ambonese ex- KNIL-militair niet gehonoreerd.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 04/00704

U i t s p r a a k

op het beroep van X te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 2002 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. De aanslag, gedagtekend 3 januari 2004, is berekend naar een belastbaar inkomen van € 31.033. De aanslag beloopt een verschuldigd bedrag aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van € 9.386. Aan voorheffingen is een bedrag van € 6.923 verrekend.

1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak van 24 maart 2004 de aanslag gehandhaafd.

2. Geding voor het Hof

2.1. Het beroepschrift, waarbij bijlagen zijn overgelegd, is ter griffie ontvangen op 23 april 2004.

2.2. Tot de stukken van het geding behoren het verweerschrift en de daarin genoemde bijlagen.

2.3. Bij de mondelinge behandeling op 3 maart 2006 te Arnhem is gehoord de Inspecteur.

Belanghebbende is daarvoor bij aangetekende brief van 17 januari 2006 uitgenodigd aan het in het beroepschrift opgegeven adres, doch zonder bericht niet verschenen. Blijkens de TPGPost Handtekening Retourkaart is de oproep op 18 januari 2006 op het adres van belanghebbende uitgereikt.

3. De vaststaande feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet weersproken, de volgende feiten vast.

3.1. Het in de aanslag begrepen belastbaar inkomen betreft geheel een box 1-inkomen van € 31.033 en door de Inspecteur vastgesteld in overeenstemming met het aangegeven belastbaar inkomen.

3.2. Belanghebbende is zoon van een Ambonese ex-K.N.I.L.-militair.

4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

4.1. Belanghebbende bestrijdt niet de vaststelling van het bedrag van de aanslag door de Inspecteur. Hij is evenwel van mening dat niet hij maar de Nederlandse regering de aanslag moet voldoen, waartoe hij in het beroepschrift het Hof verzoekt het beroep gegrond te verklaren op basis van de volgende eisen:

- de Nederlandse regering te bevelen het K.N.I.L-inkomen van zijn vader aan hem uit te keren overeenkomstig het bepaalde in de Gemeenschappelijke beschikking van de Staatssecretaris van Oorlog en de Minister van Uniezaken en Overzeese Rijksdelen van 19/20 juli 1950, Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 1951, No. 4;

- de Nederlandse regering te bevelen de opzending naar Ambon op de Zuid-Molukken van belanghebbende te realiseren conform artikel 5 van het Memorandum, Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 1951, No. 4;

- de Inspecteur te veroordelen in de kosten van dit geding;

- de Nederlandse regering bij het niet-uitvoeren van de beslissing van het Hof een dwangsom op te leggen van € 10.000 per dag.

4.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen door de Inspecteur daaraan ter zitting is toegevoegd is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

4.3. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Niet in geschil is, zoals door belanghebbende in het beroepschrift impliciet erkend, dat hij met betrekking tot het onderhavige jaar belastingplichtig is in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 en dat de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.

5.2. Het standpunt van belanghebbende komt er blijkens het gestelde op bladzijde 1 van het beroepschrift op neer, dat de Inspecteur de aanslag moet zenden naar de Nederlandse regering, zodat de heffing kan worden betaald van het inkomen waarop zijn vader als ex-K.N.I.L.-militair nog recht heeft.

5.3. Het beroep in belastingzaken strekt ertoe dat de rechter aan de hand van de door de belastingplichtige aangevoerde grieven beoordeelt of de aan hem opgelegde aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. De belastingrechter is niet bevoegd te oordelen in geschillen betreffende de betaling of de invordering van belasting. Nu belanghebbende in beroep niet bestrijdt dat de aanslag juist is vastgesteld, is het beroep ongegrond.

5.4. Het Hof merkt, met respect voor belanghebbendes beweegredenen, ten overvloede het volgende op. Noch in de Nederlandse wetgeving, noch in enige bepaling van internationaal recht of ongeschreven recht is voorzien in de door belanghebbende bepleite mogelijkheid om een op grond van de nationale wet verschuldigde heffing van belasting niet te hoeven te voldoen in verband met een gestelde vordering op de nationale overheid van geheel andere aard.

6. Proceskosten

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.

7. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 20 maart 2006 door mr Röben, als voorzitter, mr Matthijssen en prof dr Zwemmer, raadsheren, en op die dag uitgesproken door de voorzitter in tegenwoordigheid van drs Woeltjes als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(V.F.R. Woeltjes) (JBH Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 maart 2006.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.