Home

Gerechtshof Arnhem, 15-03-2006, AW2034, 05-00190

Gerechtshof Arnhem, 15-03-2006, AW2034, 05-00190

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
15 maart 2006
Datum publicatie
14 april 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AW2034
Zaaknummer
05-00190
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 16

Inhoudsindicatie

Algemeen

De omstandigheid dat het computersysteem van de belastingdienst automatisch uitgaat van een voorwaartse verliesverrekening komt voor rekening van de fiscus, zodat navordering niet mogelijk is.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Elfde enkelvoudige belastingkamer

nummer 05/0190/inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

U i t s p r a a k

op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2002.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Met dagtekening 30 december 2003 is aan belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.564.

1.2. Met dagtekening 11 februari 2004 is aan belanghebbende over het jaar 2002 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.843.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt.

De Inspecteur heeft de navorderingsaanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.4. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 1 februari 2006. Aldaar zijn verschenen en gehoord mr. A de gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer B. Gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

De wederpartij heeft daarvan kennis kunnen nemen en erop kunnen reageren.

De pleitnota wordt tot de stukken van het geding gerekend.

1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de gedingstukken en hetgeen ter zitting is verhandeld als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is op 1 augustus 1999 samen met zijn echtgenote in de vorm van een vennootschap onder firma een brasserie gestart.

2.2. Voor het jaar 2001 is het belastbare inkomen uit werk en woning conform de aangifte vastgesteld op negatief € 8.279. Tegelijk met de vaststelling van deze aanslag heeft het computersysteem van de Belastingdienst (hierna: het computersysteem) een zogenoemd prognoseverslag carry-back gegenereerd, waarin het vastgestelde verlies wordt vermeld alsmede de vastgestelde belastbare inkomens van de drie voorafgaande jaren. Het prognoseverslag dient ertoe om vast te stellen of een verlies achterwaarts verrekend dient te worden.

2.3. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.843. In de als bijlage bij de aangifte gevoegde “Berekening verschuldigde inkomstenbelasting 2002” zijn geen verrekenbare verliezen uit werk en woning vermeld.

2.4. Ten tijde van de aanslagregeling met betrekking tot de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002, die op geautomatiseerde wijze en derhalve zonder nader onderzoek plaatsvond, was het prognoseverslag carry-back van het verlies van 2001 nog niet in behandeling genomen. Het computersysteem gaat dan automatisch uit van voorwaartse verliesverrekening, waardoor het verlies van 2001 is verrekend met het belastbare inkomen uit werk en woning van 2002.

2.5. Nadat was geconstateerd dat het verlies van 2001 was verrekend met het inkomen uit werk en woning van 2002 in plaats van met het inkomen over het jaar 1998 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2002 opgelegd en is aan hem een carry-back beschikking 1998 afgegeven. Zowel de aanslag als de beschikking is gedagtekend 11 februari 2004.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen partijen hieraan ter zitting nog hebben toegevoegd is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de bestreden uitspraak en de daarbij gehandhaafde navorderingsaanslag. De Inspecteur concludeert daarentegen tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 16, lid 1, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen – voor zover hier van belang – kan de inspecteur, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de te weinig geheven belasting navorderen. De tweede volzin van dit artikellid bevat een uitzondering op die hoofdregel: een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

4.2. Niettegenstaande het bepaalde in de tweede volzin is navordering toegestaan indien een aanslag te laag is vastgesteld niet als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht of van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht, maar als gevolg van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd, zoals bijvoorbeeld een schrijf-, reken-, overname-, of intoetsfout, en het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout was gemaakt, waarbij niet van belang is of tevens kenbaar was waarin de fout bestond (vgl. Hoge Raad 8 augustus 2003, nr. 37.570, BNB 2003/345).

4.3. De Inspecteur heeft aangevoerd dat normaal gesproken de administratie vrijwel meteen na ontvangst van het prognoseverslag beoordeelt of een verlies achterwaarts verrekend moet worden en, zo dat het geval is, in het computersysteem het jaar wordt ingetoetst waarnaar verrekend moet worden. In het onderhavige geval was echter om onbekende reden het prognoseverslag nog niet in behandeling genomen ten tijde van de behandeling van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002, waardoor het computersysteem bij de aanslagregeling met betrekking tot die aangifte automatisch is uitgegaan van voorwaartse verrekening van het verlies van 2001. Eerst na het vaststellen van de primitieve aanslag, is het prognoseverslag door een administratief medewerker in behandeling genomen en heeft deze geconstateerd dat het verlies van 2001 ten onrechte was verrekend met het inkomen uit werk en woning over het jaar 2002 in plaats van het inkomen van 1998.

4.4. Naar het oordeel van het Hof is de gemaakte fout het gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de Inspecteur in de feiten. Dat het computersysteem van de Belastingdienst automatisch uitgaat van voorwaartse verliesverrekening indien het prognoseverslag carry-back nog niet in behandeling is genomen, is immers het gevolg van de keuze van de Belastingdienst voor een geautomatiseerde wijze van verliesverrekening en komt derhalve voor haar rekening. Dit brengt mee dat overeenkomstig de uitzondering op de hoofdregel geen navordering is toegestaan.

4.5. Het beroep is mitsdien gegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten – in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht – vast op 2 punten voor proceshandelingen maal € 322 maal wegingsfactor 1 ofwel € 644.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraak,

- vernietigt de vastgestelde navorderingsaanslag,

- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte

griffierecht ten bedrage van € 37, en

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 15 maart 2006 door mr. C.M. Ettema, lid van de elfde enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Dekker als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(S.R.M. Dekker) (C.M. Ettema)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 maart 2006

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.