Home

Gerechtshof Arnhem, 24-03-2006, AW2038, 05-00103

Gerechtshof Arnhem, 24-03-2006, AW2038, 05-00103

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
24 maart 2006
Datum publicatie
14 april 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AW2038
Zaaknummer
05-00103
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.112

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Beroep op interne compensatie door de inspecteur wordt afgewezen reeds omdat de eigenwoningwaarde niet voor een te laag bedrag in aanmerking is genomen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde enkelvoudige belastingkamer

nummer 05/00103

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : X

te : Z

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/P

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2002

nummer : 000.00.000.H.26

mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden

Gronden:

1. Belanghebbende heeft op 4 juni 2002 een nieuwbouwwoning betrokken aan de a-hof 38 te Z (hierna: de nieuwe woning), welke woning in mei van dat jaar is opgeleverd.

2. In zijn aangifte Inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2002 (hierna: de aangifte) geeft belanghebbende aan dat de eigenwoningwaarde van de nieuwe woning € 250.000 bedraagt. Ter zake van zijn oude woning geeft belanghebbende een eigenwoningwaarde aan van € 118.890. Het in aanmerking te nemen huurwaardeforfait (de voordelen uit eigen woning) over het jaar 2002 berekent belanghebbende op € 1.557. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 21.441.

3. Naar aanleiding van de door belanghebbende gedane aangifte heeft de Inspecteur bij brief met dagtekening 8 december 2003 belanghebbende verzocht om aanvullende informatie te verstrekken over, onder andere, de aankoop van de nieuwe woning. In de brief wordt ondermeer verzocht om de WOZ-beschikking voor deze woning in te sturen.

4. In zijn antwoord op deze vragenbrief geeft belanghebbende aan dat hij de definitieve WOZ-beschikking voor zijn nieuwe woning eerst in 2003 heeft ontvangen en dat hij in zijn aangifte gerekend heeft met een te hoge eigenwoningwaarde. Hij stelt dat voor het jaar 2002 de eigenwoningwaarde gesteld moet worden op de aankoopwaarde van de grond en verzoekt de eigenwoningwaarde overeenkomstig vast te stellen.

5. Als bijlage bij deze brief heeft belanghebbende, aldus de Inspecteur in zijn verweerschrift, ondermeer een kopie van een WOZ-beschikking met dagtekening 1 augustus 2003 gevoegd, waarbij de waarde van het object a-hof 38 te Z is vastgesteld op € 255.640. Blijkens de beschikking, die belanghebbende als kopie bij zijn beroepschrift heeft gevoegd, is de waarde vastgesteld naar waardepeildatum 1 januari 1999 en geldt de beschikking voor het tijdvak 1 januari 2003 tot 1 januari 2005.

6. Bij brief van 20 februari 2004 heeft de Inspecteur zijn voornemen kenbaar gemaakt om af te wijken van de aangifte. Ten aanzien van het in aanmerking te nemen huurwaardeforfait schrijft de Inspecteur:

“U heeft mij geïnformeerd over de WOZ-waarde van de oude en de nieuwe woning.

De huurwaarde van de oude woning heb ik vastgesteld op € 164.268 x 0,8% x 153/360 = € 558.

De huurwaarde van de nieuwe woning heb ik vastgesteld op € 58.991 x 0,8% x 207/360 = € 203.

De totale huurwaarde bedraagt hierdoor € 761, (...). Dit betekent dat het inkomen te hoog is. Ik ben dan ook van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met een bedrag van € 796.”

Door een tweetal andere afwijkingen ten nadele van belanghebbende bedraagt de totale voorgenomen correctie € 1.197, hetgeen zou resulteren in een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.638.

7. Uiteindelijk heeft belanghebbendes reactie ten aanzien van de correcties ten nadele van hem, niet tot een ander inzicht geleid bij de Inspecteur. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.638.

8. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. In een reactie hierop schrijft de Inspecteur:

“ (...)

Uw bezwaar tegen het aspect van de gecorrigeerde hypotheekrente lijkt mij terecht. (...) Gezien het hierna volgende echter doet het niet zoveel ter zake wat er nu juist of onjuist is aan het gecorrigeerde bedrag van € 690,--.

De heer A heeft de WOZ-waarde van Uw huidige woning vastgesteld op een bedrag van € 58.991,--. Dat is echter alleen de waarde van de grond, zo lijkt mij. De WOZ-waarde van de totale woning bedraagt volgens opgave van de gemeente € 255.640,--. Het juiste bedrag aan huurdewaardeforfait voor Uw huidige woning bedraagt dan € 1.175,-- en in totaal, (...),

€ 1.733,--. De heer A is uitgegaan van een bedrag van € 761,--, dus een bedrag van € 1.028,-- te laag. In principe kan ik hier niet op terugkomen, maar ik mag dit wel compenseren met een ander aspect van de aangifte dat in uw nadeel onjuist is. Dat doe ik. Dus als de correctie ten bedrage van € 690,-- in de hypotheekrente inderdaad onjuist is, dan compenseert dat deels het te lage huurwaardeforfait.

Om vorenbedoelde reden laat ik uw inkomen wat het nu is en de aanslag ook. Wel zal ik de revisierente inruilen tegen het bedrag van € 90,--.

(...)”

9. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is de aanslag gehandhaafd en is de revisierente verminderd tot € 94. De bij uitspraak op bezwaar verminderde revisierente is tussen partijen niet in geschil.

10. Het geschil betreft de vraag of de Inspecteur bij de bestreden uitspraak, in afwijking van de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2002 en met toepassing van interne compensatie, terecht is uitgegaan van een eigenwoningwaarde van € 255.640 voor de nieuwe woning. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, is voorts in geschil of belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel in dit geval interne compensatie in de weg staat.

11. De eigenwoningwaarde is de volgens hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) voor die woning vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het kalenderjaar valt (artikel 3.112, lid 2 van de Wet Inkomstenbelasting 2001).

12. De beschikking met dagtekening 1 augustus 2003, waarbij de waarde overeenkomstig hoofdstuk IV van de Wet WOZ is vastgesteld op € 255.640, geldt, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 19, lid 2 en artikel 25 van de Wet WOZ, voor het tijdvak van 1 januari 2003 tot 1 januari 2005. Nu het onderhavige belastingjaar niet valt binnen dit tijdvak, heeft de bij deze beschikking vastgestelde waarde in deze procedure niet te gelden als de eigenwoningwaarde van de nieuwe woning. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de nieuwe woning voor het tijdvak waarin het belastingjaar 2002 viel, bij beschikking is vastgesteld op € 58.991.

13. Bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2002 is derhalve voor de nieuwe woning terecht uitgegaan van een eigenwoningwaarde van € 58.991. Voor het aanbrengen van een correctie ter zake is derhalve geen plaats.

14. Het Hof merkt voorts op dat, gelet op de onder overweging 3 tot en met 7 gegeven feiten en omstandigheden, de vaststelling van de aanslag een uitdrukkelijke standpuntbepaling van de Inspecteur inhoudt ten aanzien van de voor het jaar 2002 in aanmerking te nemen eigenwoningwaarde, waaraan belanghebbende in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen. Voor zover de Inspecteur op zichzelf beschouwd al gronden zou hebben gehad voor het aanbrengen van een correctie op het punt van de huurwaarde, in het onderhavige geval door toepassing van interne compensatie, staat het bij belanghebbende gewekte vertrouwen die toepassing in de weg.

15. Het beroep is gegrond.

Proceskosten:

In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing:

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert de onderhavige belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.948, en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 37.

Aldus gedaan op 24 maart 2006 door mr. N.E. Haas, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(V.F.R. Woeltjes) (N.E. Haas)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 maart 2006.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.