Home

Gerechtshof Arnhem, 12-04-2006, AW7400, 04-01833

Gerechtshof Arnhem, 12-04-2006, AW7400, 04-01833

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
12 april 2006
Datum publicatie
3 mei 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AW7400
Zaaknummer
04-01833
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 225

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting

De gemeente had haar coulance-beleid inzake het niet-naheffen van parkeerbelastingen ook moeten toepassen in het onderhavige geval, waarin sprake was van een bezoek aan een stervende vader.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tiende enkelvoudige belastingkamer

nummer 04/01833

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : X

te : Z

verweerder : de heffingsambtenaar van de gemeente Lochem

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : parkeerbelasting (5 augustus 2004)

nummer : 0000

mondelinge behandeling : op 29 maart 2006 te Arnhem

waarbij verschenen : de heffingsambtenaar

waarbij niet verschenen : belanghebbende met schriftelijke kennisgeving aan het Hof

Gronden:

1. Belanghebbendes vader verbleef in een verzorgingstehuis in Lochem. Begin augustus 2004 was zijn gezondheidstoestand dermate verslechterd dat men ervan uitging dat hij spoedig zou sterven. In verband hiermee is de in de Verenigde Staten van Amerika wonende zuster van belanghebbende op 5 augustus 2004 naar Nederland overgekomen. Belanghebbende heeft haar met zijn auto afgehaald van de luchthaven Schiphol. Vervolgens zijn zij naar het verzorgingstehuis in Lochem gereden. Tijdens deze autorit kreeg belanghebbende telefonisch van een lid van het verplegend personeel van het verzorgingstehuis het bericht dat de toestand van zijn vader snel aan het verslechteren was en dat overkomst dringend gewenst was. Bij aankomst in Lochem heeft belanghebbende zijn personenauto direct geparkeerd op de eerst beschikbare parkeerplaats aan de Oosterwal, in de nabijheid van het verzorgingstehuis. Omdat een parkeerautomaat niet direct zichtbaar was hebben belanghebbende en zijn zuster – om verder geen tijd te verliezen – het zoeken daarnaar gestaakt en zich met gezwinde spoed naar het ziekbed van hun vader begeven. Belanghebbendes vader is op 13 augustus 2004 overleden.

2. In het op de voet van artikel 9 van de Verordening parkeerbelastingen 2004 van de gemeente Lochem (hierna: de Verordening) op 16 december 2003 genomen aanwijzingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem is de Oosterwal aangewezen als plaats waarop op bepaalde tijdstippen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.

1. Nu op 5 augustus 2004 om 11.00 uur ter zake van het hiervóór onder 1 bedoelde parkeren de parkeerbelasting niet was voldaan, heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Lochem aan belanghebbende de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 0,46 aan parkeerbelasting en € 45 aan kosten.

4. In aanmerking genomen dat, naar tussen partijen niet in geschil is, de auto van belanghebbende ten tijde van het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag stond geparkeerd op een in het aanwijzingsbesluit aangewezen plaats en tijdstip, zonder dat daarvoor parkeerbelasting was voldaan, is, gelet op artikel 2 van de Verordening, in zoverre terecht parkeerbelasting nageheven.

5. De heffingsambtenaar van de gemeente Lochem voert evenwel een niet op schrift gesteld beleid - althans wordt door hem een bestendige gedragslijn gevolgd - waarbij in gevallen van “overmacht” en/of vanuit “coulanceoverwegingen” een strikte toepassing van de Verordening met betrekking tot het naheffen van parkeerbelastingen achterwege wordt gelaten. In die gevallen worden geen naheffingsaanslagen opgelegd dan wel worden reeds opgelegde naheffingsaanslagen herroepen. Desgevraagd heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat er in dit verband geen harde criteria zijn geformuleerd. Bezien wordt, aldus de heffingsambtenaar, of er in het individuele geval omstandigheden aanwezig zijn die vanwege hun uitzonderlijke en buitengewone karakter tot gevolg hebben dat een strikte naleving van de verplichting tot het voldoen van parkeerbelasting redelijkerwijs van de belastingplichtige niet kan worden gevergd. Bij die beoordeling spelen, aldus nog steeds de heffingsambtenaar, de voorbeelden in de jurisprudentie een belangrijke rol. In het onderhavige geval heeft de heffingsambtenaar geen aanleiding gezien een strikte toepassing van de Verordening achterwege te laten.

6. Het toepassen van het zo-even bedoelde beleid betreft een discretionaire bevoegdheid van de heffingsambtenaar. Hij moet deze bevoegdheid uitoefenen met inachtneming van geschreven en ongeschreven rechtsbeginselen. Door toepassing van het beleid wenst de heffingsambtenaar kennelijk te voorkomen dat in bijzondere situaties onevenredig wordt gehandeld. Gelet op deze doelstelling, moet naar het oordeel van het Hof redelijkerwijs worden geconcludeerd dat een bijzonder geval als het onderhavige – verwezen wordt naar de in onderdeel 1 vermelde feiten – valt in de termen voor toepassing van het beleid van de gemeente Lochem. Mitsdien had de heffingsambtenaar overeenkomstig dat beleid de naheffingsaanslag moeten herroepen. Het beroep van belanghebbende treft in zoverre doel.

7. Het beroep is gegrond. De overige klachten van belanghebbende behoeven geen behandeling meer.

Proceskosten:

Het Hof acht, nu van zodanige kosten niet is gebleken, geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing:

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de naheffingsaanslag;

- gelast de gemeente Lochem aan belanghebbende te vergoeden het door hem betaalde griffierecht van € 37.

Aldus gedaan op 12 april 2006 te Arnhem door mr. R. den Ouden, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(A.W.M. van der Waerden) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 april 2006.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.