Home

Gerechtshof Arnhem, 20-04-2006, AW7443, 04-01449

Gerechtshof Arnhem, 20-04-2006, AW7443, 04-01449

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
20 april 2006
Datum publicatie
3 mei 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AW7443
Zaaknummer
04-01449
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:29

Inhoudsindicatie

Procesrecht

Het Draaiboek rekeningenproject en de Nieuwsbrieven in de zogenoemde KB-Luxzaken vormen op de zaak betrekking hebbende stukken en dienen in hun geheel te worden overgelegd aan de rechter en de wederpartij.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 04/01449

Beslissing

ex artikel 8:29, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht, inzake het onder kenmerknummer 04/01449 geregistreerde beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).

1. Procesverloop

1.1 De tweede meervoudige belastingkamer van het Hof heeft in het kader van het vooronderzoek in meerdere zaken, waaronder de onderhavige zaak, de Inspecteur op grond van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verzocht om toezending van het “Draaiboek rekeningenproject en Nieuwsbrieven” (hierna: de stukken).

1.2 De Inspecteur heeft de stukken op 6 maart 2006 in geschoonde versie overgelegd. Tegelijkertijd heeft de Inspecteur een “Pleitnota Draaiboek en Nieuwsbrieven” toegezonden waarin zij stelt dat zij na inbreng van de geschoonde versie alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Het Hof begrijpt uit deze pleitnota dat zij, in geval van een verzoek van het Hof om overlegging van de volledige versie van het draaiboek en de nieuwsbrieven, het overleggen van die stukken op de voet van artikel 8:29 van de Awb zal weigeren vanwege gewichtige redenen. In de pleitnota zet de Inspecteur die redenen uiteen.

1.3 De tweede meervoudige belastingkamer heeft de geschoonde versie van de stukken aangemerkt als op het geding betrekking hebbende stukken en heeft deze aan belanghebbende doorgezonden.

1.4 Vervolgens heeft de tweede meervoudige belastingkamer de Inspecteur verzocht om overlegging van de integrale versie van het draaiboek en de nieuwsbrieven en heeft de zaak om processuele redenen verwezen naar de eerste meervoudige belastingkamer teneinde te laten beoordelen of er gewichtige redenen bestaan voor de Inspecteur om te weigeren deze stukken over te leggen.

1.5 De Inspecteur heeft uitsluitend ter beoordeling van die vraag op 16 maart 2006 een integrale versie van de stukken, tezamen met de onder punt 1.2. genoemde pleitnota, overgelegd. De leden van de tweede meervoudige kamer hebben van de integrale versie geen kennis genomen.

1.6 Het horen van partijen door de eerste meervoudige belastingkamer heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 6 april 2006 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

2. Beoordeling van het verzoek

2.1. De eerste meervoudige belastingkamer van het Hof is, na kennis te hebben genomen van uitsluitend de hiervóór onder 1.2. vermelde pleitnota en de geschoonde versie van de stukken, en partijen gehoord hebbende, van oordeel dat deze stukken door de tweede meervoudige kamer terecht zijn aangemerkt als op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb.

Na lezing van de ongeschoonde versie van de stukken is het Hof van oordeel dat deze stukken, die elk voor zich als één geheel worden gepresenteerd, naar vorm en inhoud één geheel uitmaken. Het staat de Inspecteur dan niet vrij om bij dergelijke stukken de voor een goed begrip noodzakelijke samenhang te verbreken door een selectie te maken van gedeelten die onmiskenbaar op de zaak betrekking hebben en gedeelten waarbij dit niet aanstonds kenbaar is. Dit klemt temeer nu de vraag of gedeeltelijke kennisneming van een gedingstuk gerechtvaardigd is, beantwoord dient te worden aan de hand van art. 8:29 Awb en het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest om in gevallen als de onderhavige reeds via een strenge uitleg van art. 8:42 Awb onmogelijk te maken dat die vraag aan de orde komt.

2.2. De Inspecteur dient derhalve in beginsel de ongeschoonde versie van de stukken over te leggen. Naar het Hof begrijpt uit de onder 1.2. vermelde pleitnota en hetgeen ter zitting is opgemerkt, is de Inspecteur niet bereid die versie in het geding te brengen door overlegging aan de kamer van het Hof die de bodemzaak zal gaan behandelen.

2.3. Het Hof acht het een fundamenteel beginsel van bestuursprocesrecht dat een belanghebbende in beginsel kan beschikken over alle stukken die met betrekking tot zijn zaak onder het bestuursorgaan berusten. Artikel 8:29, eerste lid, van de Awb bepaalt dat partijen die op grond van art. 8:42, eerste lid, Awb verplicht zijn stukken over te leggen, het overleggen van die stukken kunnen weigeren indien daarvoor gewichtige redenen zijn.

2.4. Het Hof is van oordeel dat hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd (andere of nieuwe projecten, cijferinformatie, methoden en systematiek, persoonlijke opvattingen, e.d.) geen gewichtige redenen vormen die de weigering om de stukken over te leggen kunnen rechtvaardigen.

3. Beslissing

Het Hof acht de weigering van de Inspecteur om de stukken integraal over te leggen niet gerechtvaardigd.

Aldus beslist op 20 april 2006 door de eerste meervoudige belastingkamer in de samenstelling mr. J. Lamens, vice-president, dr.mr. A.M. Van Amsterdam en prof.mr.dr. J.A. Monsma, raadsheren, in het bijzijn van de griffier mr. A. W.M. van der Waerden.

De griffier, De voorzitter

(A.W.M. van der Waerden) (J.Lamens)

[verzonden 26-04-2006]