Home

Gerechtshof Arnhem, 31-05-2006, AY3564, 04-01920

Gerechtshof Arnhem, 31-05-2006, AY3564, 04-01920

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
31 mei 2006
Datum publicatie
11 juli 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AY3564
Zaaknummer
04-01920

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting

Nu de gemeente Apeldoorn de betreffende voorschriften nog niet had vastgesteld, mocht zij de voldoening van parkeerbelasting niet beperken tot uitsluitend een chipkaartbetaling.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 04/01920/parkeerbelasting

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : X

te : Z

verweerder : het hoofd van de afdeling Financiën en Belastingen van de gemeente Apeldoorn (hierna: de Ambtenaar)

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : naheffingsaanslag parkeerbelasting

nummer : 27.09.2004.1413.1368

mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden

Gronden:

1. Belanghebbende heeft op 27 september 2004 zijn voertuig met kenteken 00-XX-XX op een parkeerplaats aan de Arnhemseweg te Apeldoorn geparkeerd. Deze parkeerplaats is in het aanwijzingsbesluit van 23 mei 2001 van de gemeente Apeldoorn door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als een plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Op 27 september 2004 kon bij de parkeermeters aan de Arnhemseweg de parkeerbelasting alleen met een zogenoemde chipkaart worden voldaan.

2. Belanghebbende heeft ter zake van genoemd parkeren geen parkeerbelasting voldaan omdat hij op dat moment niet in het bezit was van een chipkaart. Naar aanleiding daarvan is aan belanghebbende op de in 1. eerstgenoemde datum om 14:13 uur de onderhavige naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.

3. In artikel 225, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet (hierna: de Wet) is bepaald dat in het kader van parkeerregulering een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze kan worden geheven. Ingevolge artikel 234, eerste lid, van de Wet – voor zover van belang – wordt de belasting, bedoeld in artikel 225, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet, geheven bij wege van voldoening op aangifte (volgens het tweede lid, onderdeel a: door middel van het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze). Gezien de wetgevingsgeschiedenis kan ervan worden uitgegaan dat de wetgever in het verleden is uitgegaan van betaling door middel van inworp van contanten.

4. Artikel 234, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet geeft het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid om voorschriften te stellen met betrekking tot de wijze van heffing van parkeerbelasting. Zo is het op basis van artikel 1a van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (gebaseerd op artikel 257 van de Wet; hierna: het Besluit) – onder voorwaarden – mogelijk dat deze voorschriften inhouden dat het in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden (vgl. Hoge Raad 8 juli 2005, nr. 40.298, BNB 2006/48c).

5. Voor dit geding staat vast dat – ten tijde van het onderhavige parkeren door belanghebbende – de gemeente Apeldoorn (nog) geen voorschriften als bedoeld in artikel 1a van het Besluit had vastgesteld. Bovendien is in het door de Ambtenaar overgelegde – en volgens hem op het onderhavige jaar van toepassing zijnde – aanwijzingsbesluit van 23 mei 2001 – voor zover er vanuit moet worden gegaan dat dit aanwijzingsbesluit zijn rechtskracht heeft behouden voor het onderhavige jaar (vgl. Hoge Raad 14 juni 2002, nr. 37.053, BNB 2002/295c) – bepaald dat de verschuldigde parkeerbelasting dient te worden voldaan met parkeergeld.

6. Uit het vorenstaande volgt dat er voor het heffen van parkeerbelasting, waarbij de wijze waarop de parkeerbelasting dient te worden voldaan beperkt is tot uitsluitend betaling door middel van een chipkaart, in het onderhavige geval geen wettelijke grondslag bestond. De naheffingsaanslag is derhalve ten onrechte aan belanghebbende opgelegd en dient te worden vernietigd.

7. Het beroep is gegrond.

Proceskosten:

In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing:

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vernietigt de onderhavige naheffingsaanslag;

- gelast dat de gemeente Apeldoorn aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 37.

Aldus gedaan op 31 mei 2006 door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. D.B. Bijl, raadsheren.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Dekker als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(S.R.M. Dekker) (C.M. Ettema)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 juni 2006

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.