Gerechtshof Arnhem, 14-06-2006, AY3567, 05-00309
Gerechtshof Arnhem, 14-06-2006, AY3567, 05-00309
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 14 juni 2006
- Datum publicatie
- 11 juli 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2006:AY3567
- Zaaknummer
- 05-00309
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting
Na verwijzing staat het verwijzingshof alsnog aftrek van hypotheekrente toe.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 05/00309
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
aangevallen beslissingen: uitspraken op bezwaar
betreft : aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 en 1997
nummer : 1.H.66 en H.76
mondelinge behandeling : op 31 mei 2006 te Arnhem
waarbij verschenen : de Inspecteur
waarbij niet verschenen : belanghebbende, die overeenkomstig de wet is opgeroepen
Gronden:
1. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1996 en 1997 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 155.000, respectievelijk ƒ 155.000, telkens met een verhoging van ƒ 1000 wegens niet tijdige aangifte. Bij de uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Bij ambtshalve gegeven beschikking zijn de aanslagen onder handhaving van de verhogingen verminderd tot aanslagen naar een belastbaar inkomen van ƒ 154.129, respectievelijk ƒ 153.985.
2. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Dat Hof heeft de beroepen ongegrond verklaard. Belang-hebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch beroep in cassatie ingesteld.
3. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard. Zakelijk weergegeven heeft de Hoge Raad overwogen dat het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende de vereiste aangiften voor de jaren 1996 en 1997 niet heeft gedaan en dat op belanghebbende de bewijslast rust om overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de in bezwaar verminderde aanslagen niet in stand kunnen blijven. Het Hof heeft evenwel onvoldoende gemotiveerd dat belanghebbende met de door hem overgelegde stukken op geen enkel punt heeft voldaan aan de vorenbedoelde bewijslast. Het Hof heeft voorts ten onrechte nagelaten de uitspraak van de Inspecteur, waarin deze belanghebbende – naar hij in verweer heeft erkend ten onrechte – in zijn bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, te vernietigen. De Hoge Raad heeft het geding verwezen naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van de hiervoor zakelijk weergegeven oordelen.
4. In zijn conclusie na verwijzing neemt de Inspecteur primair het standpunt in dat belanghebbende met de door hem bij brieven van 27 oktober 2002 in het geding voor het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch nader ingediende stukken en hetgeen hij onder meer in zijn conclusie na verwijzing heeft aangevoerd niet overtuigend heeft aangetoond dat en in hoeverre de onderhavige aanslagen te hoog zijn vastgesteld. Ter zitting heeft hij dit standpunt evenwel laten varen.
5. De Inspecteur handhaaft het door hem in de hiervoor vermelde conclusie subsidiair ingenomen standpunt dat uit de door belanghebbende nader ingediende stukken blijkt dat het vastgestelde belastbare inkomen over 1996 nader dient te worden verminderd met ƒ 12.553 en het vastgestelde belastbare inkomen over 1997 met ƒ 23.910, zulks telkens in verband met betaalde rente en kosten die kunnen worden aangemerkt als – kort gezegd – aftrekbare kosten eigen woning.
6. Ter zitting heeft de Inspecteur voorts, op basis van een grondige nadere analyse van de vorenbedoelde stukken, het standpunt ingenomen dat het vastgestelde belastbare inkomen over 1996 verder dient te worden verminderd met ƒ 294,90 wegens betaalde rente die als persoonlijke verplichting in aftrek kan worden gebracht.
7. Voor het overige heeft belanghebbende naar de mening van de Inspecteur niets gesteld of aangevoerd waarmee hij overtuigend aantoont dat het belastbare inkomen over de onderhavige jaren nog lager dient te worden vastgesteld dan zo-even is bedoeld. Voor zover belanghebbende meer aftrekposten claimt heeft hij niet voldaan aan de op hem rustende verzwaarde bewijslast omdat niet overtuigend is aangetoond dat in verband met de gestelde aftrekposten betalingen zijn gedaan en, voor zover wel betalingen overtuigend zijn aangetoond, niet is komen vast te staan dat het daarbij gaat om kosten die voor aftrek ingevolge artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) dan wel persoonlijke verplichtingen die voor aftrek ingevolge artikel 45 van de Wet in aanmerking komen. Voor zover belanghebbende betalingen heeft aangetoond wegens ziektekosten of andere kosten die voor aftrek als buitengewone lasten ingevolge artikel 46 van de Wet in aanmerking zouden kunnen komen, heeft hij niet overtuigend aangetoond dat de ingevolge dat artikel geldende drempels zijn overschreden.
8. Het Hof zal de Inspecteur in zijn nadere standpunt volgen. Het Hof acht op basis van de stukken van het geding belanghebbende uitsluitend voor wat betreft de onder 5 en 6 genoemde posten geslaagd in de op hem rustende, verzwaarde bewijslast. De Inspecteur neemt naar het oordeel van het Hof terecht het standpunt in dat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat enige andere uitgave waarvan hij de betaling heeft aangetoond ingevolge de Wet en de daarop gebaseerde regelgeving voor aftrek in aanmerking komt. Het belastbare inkomen over 1996 dient op basis van het voorgaande nader te worden berekend op (ƒ 154.129 – ƒ 12.553 – ƒ 294,90 = afgerond) ƒ 141.281. Het belastbare inkomen over 1997 moet nader worden berekend op (ƒ 153.985 – ƒ 23.910 = ) ƒ 130.075.
Proceskosten:
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 23 (reiskosten in verband met de behandeling van het beroep bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch).
Beslissing:
Het Gerechtshof:
– verklaart het beroep gegrond;
– vernietigt de uitspraken waarvan beroep;
– vermindert de onderhavige belastingaanslag 1996 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 141.281 (€ 64.110) en de belastingaanslag 1997 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 130.075 (€ 59.025), en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen van die aanslagen in aanmerking zijn genomen;
– gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling van zijn beroep bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch gestorte griffierecht van € 27,23 (ƒ 60);
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 23 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 14 juni 2006 door prof.mr.dr. J.A. Monsma, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. P.L.R. Wefers Bettink, raadsheren.
De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter,
(W.J.N.M. Snoijink) (J.A. Monsma)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 juni 2006
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.