Gerechtshof Arnhem, 15-06-2006, AY3573, 05-00354
Gerechtshof Arnhem, 15-06-2006, AY3573, 05-00354
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 15 juni 2006
- Datum publicatie
- 11 juli 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2006:AY3573
- Zaaknummer
- 05-00354
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting
Nu de schuld van belanghebbende niet is aangegaan met betrekking tot de eigen woning, maar met betrekking tot het aangaan van een stamrecht, is de rente niet aftrekbaar.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belasting
nummer 05/00354
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 15 juni 2006
op het hoger beroep van
X te Z (Frankrijk) (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 31 augustus 2005, nummer AWB 05/758, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur) betreffende de door de Inspecteur aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen over het jaar 2000.
1. Aanslag, bezwaar, beroep en het geding voor het Hof
1.1. Op 21 mei 2002 heeft belanghebbende aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen over het jaar 2000 naar een belastbaar inkomen van ƒ 56.819.
1.2. Belanghebbende heeft bij de berekening van het belastbaar inkomen een bedrag van ƒ 43.300 aan rente in aftrek gebracht als zijnde betaald ter zake van een schuld in de zin van artikel 42a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
1.3. In afwijking van de door belanghebbende ingediende aangifte, is de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 98.189.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de aanslag een bezwaarschrift ingediend. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.5. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan deze uitspraak gehecht.
1.6. Belanghebbende is van deze uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij dit Hof. De Inspecteur heeft voor zijn verweer verwezen naar het verweerschrift zoals overgelegd aan de Rechtbank.
1.7. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 4 mei 2006 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord A, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede B, namens de Inspecteur. Van het onderzoek ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.8. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de Inspecteur. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting de volgende feiten vast:
2.1. Belanghebbende exploiteerde tot 1 november 1999 in firmaverband met zijn echtgenote een onderneming. De onderneming is per 1 november 1999 ingebracht is een besloten vennootschap (hierna: de BV) waarvan belanghebbende voor 50% aandeelhouder is.
2.2. Tot het ondernemingsvermogen behoorde een woning die belanghebbende tot hoofdverblijf diende. De woning was door belanghebbende en diens echtgenote verworven en zij bezaten daarvan de juridische eigendom; ieder voor de helft. De woning was vrij van hypotheek of enige andere schuld ter zake.
2.3. Bij de inbreng van de onderneming in de BV heeft belanghebbende ervoor gekozen de woning niet in te brengen, maar deze over te brengen naar zijn privé-vermogen. Voor de stakingswinst die bij de inbreng op de woning is behaald, heeft belanghebbende bij de BV een stamrecht bedongen. De koopsom voor het stamrecht is hij aan de BV schuldig gebleven. De rente over deze schuld aan de BV heeft belanghebbende in zijn aangifte als rente van schulden ter zake van de eigen woning in aftrek gebracht.
2.4. In zijn aangifte heeft belanghebbende reeds het maximaal voor dit jaar toegestane bedrag aan persoonlijke verplichtingenrente in aftrek gebracht.
3. Het geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de rente die belanghebbende is verschuldigd aan de BV kan worden aangemerkt als rente ter zake van een schuld die is aangegaan ter verwerving, waaronder verbetering en onderhoud, van een eigen woning als bedoeld in artikel 42a, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op de voet van art. 42a, eerste lid, van de Wet kunnen renten van schulden in aftrek worden gebracht, indien de schulden waarop de rente betrekking heeft zijn aangegaan met als doel de financiering van de verwerving, verbetering of onderhoud van de eigen woning en de desbetreffende gelden daarvoor daadwerkelijk zijn aangewend.
4.2. Vast staat dat ten tijde dat de woning nog tot belanghebbendes ondernemingsvermogen behoorde ter zake van de woning geen schulden waren aangegaan.
4.3. Bij de overbrenging van een tot het ondernemingsvermogen behorend vermogensbestanddeel naar het privé-vermogen vindt belastingheffing plaats over de daarbij gerealiseerde boekwinst. Door ter grootte van de boekwinst op de woning – in dit geval tevens stakingswinst – bij de BV een stamrecht te bedingen, heeft belanghebbende ervoor gekozen de heffing van belasting over de stakingswinst uit te stellen. Nu de woning niet in de BV is ingebracht diende belanghebbende ter zake van de verwerving van het stamrecht aan de BV een bedrag te betalen. Belanghebbende is dat bedrag aan de BV schuldig gebleven.
4.4. Het voorgaande leidt het Hof tot de conclusie dat belanghebbende de schuld aan de BV niet is aangegaan ter verwerving van de eigen woning of, zoals de gemachtigde van belanghebbende betoogt, het behoud van de bron. Een verband tussen de eigen woning en de schuld aan de BV ontbreekt. Belanghebbende is de schuld aan de BV aangegaan ter verwerving van een stamrecht.
4.5. Onder deze omstandigheden is met betrekking tot de door belanghebbende in aftrek gebrachte rente geen sprake van een schuld als bedoeld in art. 42a, eerste lid, van de Wet.
4.6. De Inspecteur heeft de aftrek mitsdien terecht geweigerd.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 15 juni 2006 te Arnhem door mrs Röben, voorzitter, Matthijssen en Nieuwenhuizen, raadsheren en op die datum door de voorzitter in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr Te Brake, als griffier.
De griffier, De voorzitter,
C.E. te Brake J.B.H. Röben
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 juni 2006
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.