Home

Gerechtshof Arnhem, 15-06-2006, AY6848, 05-00339

Gerechtshof Arnhem, 15-06-2006, AY6848, 05-00339

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
15 juni 2006
Datum publicatie
23 augustus 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AY6848
Zaaknummer
05-00339

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting

Vernietiging van naheffingsaanslag parkeerbelasting door de rechtbank houdt in hoger beroep stand.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

elfde enkelvoudige belastingkamer

nummer 05/00339

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

appellant : de heffingsambtenaar van de gemeente Lelystad (hierna: de Ambtenaar)

verweerder : X (hierna: belanghebbende)

te : Z

aangevallen beslissing : uitspraak van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 augustus 2005, nummer AWB 05/306

betreft : naheffingsaanslag parkeerbelasting d.d. 8 december 2004

nummer : 0000

mondelinge behandeling : op 1 juni 2006 te Arnhem

waarbij verschenen : de Ambtenaar, alsmede belanghebbende

Gronden:

1. Belanghebbende heeft op 8 december 2004 zijn voertuig met kenteken 00-AA-BB geparkeerd op het Waagdek te Lelystad. Ter zake van het parkeren is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Tegen de naheffingsaanslag heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.

2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Ambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep is gekomen bij de Rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

3. Van de uitspraak van de Rechtbank is de Ambtenaar in hoger beroep gekomen bij dit Hof. In hoger beroep stelt de Ambtenaar zich, anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, op het standpunt dat voldoende kenbaar was dat ter zake van het parkeren parkeerbelasting verschuldigd was. Aan de hand van nieuwe foto’s van de situatie ter plaatse neemt hij het standpunt in dat de zoneborden goed zichtbaar waren. Voorts wijst hij erop dat, anders dan waarvan partijen in beroep zijn uitgegaan, op het parkeerdek niet één maar twee parkeerautomaten stonden. Belanghebbende had, indien hij - zoals hij zelf stelt - de uitgang “De Waag” heeft gevolgd, één van beide parkeerautomaten kunnen zien, ook indien voor de dichtstbijzijnde parkeerautomaat een vrachtwagen stond geparkeerd. Bovendien is de Ambtenaar van mening dat de uitspraak van de Rechtbank op bepaalde punten niet consistent is met hetgeen in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting is opgenomen.

4. De door belanghebbende bij zijn verweerschrift overgelegde foto’s laten zien dat, komende vanuit de rijrichting van belanghebbende, het zicht op het (parkeer)zonebord ter rechter zijde van de weg ernstig bemoeilijkt wordt door de aanwezigheid van een reclamezuil van een tankstation en een boom. Daarbij maken de foto’s van belanghebbende duidelijk dat de dakrand van een personenauto en de zitpositie van een bestuurder het zicht verder bemoeilijken. De foto’s die de Ambtenaar heeft overgelegd van de situatie ter plaatse doen daarentegen geen recht aan de zitpositie van een bestuurder van een personenauto. De door partijen overgelegde foto’s laten tevens zien dat het zicht op het zonebord ter linker zijde, komende vanuit de rijrichting van belanghebbende, beperkt is doordat dit bord in het verlengde van de rijrichting is geplaatst.

Onder voormelde omstandigheden is het niet denkbeeldig dat een ter plaatse onbekende automobilist, komende vanuit de rijrichting van belanghebbende, de zoneborden niet heeft kunnen waarnemen. Hierbij moet tevens in ogenschouw worden genomen dat van een automobilist verlangd wordt dat hij aandacht heeft voor het overige verkeer op de kruising. Dat de bebording is geplaatst volgens landelijke richtlijnen doet hier niet aan af.

5. Eerst uit de ter zitting door de Ambtenaar aan het Hof overgelegde foto’s volgt dat op het parkeerdek een tweede parkeerautomaat is geplaatst. Naar het oordeel van het Hof maakt de Ambtenaar, tegenover de betwisting door belanghebbende, met deze foto’s echter niet aannemelijk dat op 8 december 2004, de dag waarop de auto op het Waagdek geparkeerd stond en waarop de onderwerpelijke naheffingaanslag is opgelegd, de tweede parkeerautomaat daadwerkelijk op het parkeerdek was geplaatst. De door de Ambtenaar overgelegde foto’s zijn, zo heeft de Ambtenaar ter zitting verklaard, ter gelegenheid van deze hofprocedure gemaakt en geven derhalve geen uitsluitsel over de situatie op 8 december 2004. Ook hetgeen hij overigens heeft aangevoerd geeft hierover niet het van hem te verlangen uitsluitsel.

6. Belanghebbende heeft gesteld dat ten tijde van het parkeren een vrachtwagen geparkeerd stond voor de parkeerautomaat. De Ambtenaar heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard deze stelling niet (langer) te betwisten. Aan het aanbod van belanghebbende om zijn collega hierover als getuige te horen, kan dan ook voorbij worden gegaan.

7. De stelling van de Ambtenaar dat de parkeerautomaat waarvoor de vrachtwagen geparkeerd stond zichtbaar zou zijn geweest voor belanghebbende indien hij bij het verlaten van het parkeerdek bij “De Waag” had omgekeken, acht het Hof, gelet op de door de Ambtenaar overgelegde foto’s van de situatie op het parkeerdek en de toelichting hierop door partijen, niet aannemelijk.

8. Belanghebbende heeft ter zitting - wederom - verklaard dat hij omstreeks 13.00 uur zijn auto op het parkeerdek heeft geparkeerd. Gelet op de toelichting die hij ter zitting heeft gegeven, heeft belanghebbende dit naar het oordeel van het Hof voldoende aannemelijk gemaakt. Hieraan doet niet af, hetgeen de Ambtenaar heeft aangevoerd, dat in de bestreden uitspraak is vermeld dat ‘het zicht op de automaat die ochtend [cursivering door het Hof] werd afgeschermd door een vrachtwagen’. Blijkens het proces-verbaal van de behandeling ter zitting van 3 augustus 2005 heeft belanghebbende immers voornoemd aanvangstijdtip van het parkeren ook tijdens de mondelinge behandeling van de zaak door de Rechtbank genoemd. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat belanghebbende nog andere tijdstippen heeft genoemd.

9. Het standpunt van de Ambtenaar dat ‘een enkele auto’ niet meerdere auto’s kan betreffen en dat de Rechtbank de in verband daarmee door belanghebbende ingenomen stelling onjuist heeft verwoord, deelt het Hof niet.

10. Mede gelet op de omstandigheden die de Rechtbank in haar oordeel heeft betrokken, is het Hof van oordeel dat van de specifieke situatie die zich op de dag van het belastbare feit voordeed, niet kan worden gezegd dat redelijkerwijs geen misverstand omtrent de verschuldigdheid van de parkeerbelasting kon bestaan.

11. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd. In haar beslissing heeft de Rechtbank echter niet gelast dat de gemeente Lelystad aan belanghebbende het door hem voor het instellen van beroep gestorte griffierecht vergoedt. Het Hof zal dit alsnog doen.

Proceskosten:

Door de procesgang van de Ambtenaar heeft belanghebbende zich genoodzaakt gezien om zich te verweren. Het Hof ziet hierin aanleiding om de Ambtenaar te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende heeft moeten maken. Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 31, voor reis- en verblijfkosten van belanghebbende. Van overige voor een veroordeling in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

Beslissing:

Het gerechtshof:

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;

- gelast dat de gemeente Lelystad aan belanghebbende vergoedt het door deze voor het instellen van beroep gestorte griffierecht van € 37;

- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 31 en wijst de gemeente Lelystad aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;

- bepaalt dat van de gemeente Lelystad een griffierecht van € 422 wordt geheven.

Aldus gedaan op 15 juni 2006 door mr. C.M. Ettema, lid van de elfde enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier,

(V.F.R. Woeltjes)

De raadsheer is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 juni 2006.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.