Gerechtshof Arnhem, 21-07-2006, AY8155, 05-00363
Gerechtshof Arnhem, 21-07-2006, AY8155, 05-00363
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 21 juli 2006
- Datum publicatie
- 13 september 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2006:AY8155
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BI1975, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 05-00363
Inhoudsindicatie
Procesrecht
De door de rechter in eerste aanleg tardief verklaarde stelling van belanghebbende kan in hoger beroep weer aan de orde komen.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 05/00363
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : Vakantiepark X BV
te : Z
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)
aangevallen beslissing : uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 19 september 2005, nr. AWB 05/596
betreft : naheffingsaanslag belasting op leidingwater 2000 t/m 2003
nummer : 8078.17.636.6013500
mondelinge behandeling : op 14 juli 2006 te Arnhem
waarbij verschenen : belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur
gronden:
1. Belanghebbende exploiteert een vakantiepark in Z, onder de naam “Vakantiepark X” (hierna: het park). Het park bestaat uit 200 vaste staanplaatsen voor stacaravans, 33 bungalows (met ingang van 2002: 36), 120 seizoenplaatsen en 5 pensionkamers.
2. Het park is niet aangesloten op het waterleidingnet van het Waterbedrijf. Belanghebbende onttrekt zelf grondwater en stelt dit als leidingwater beschikbaar aan de gasten van het park. De vaste staanplaatsen voor stacaravans en de bungalows zijn aangesloten op het waterdistributienet van belanghebbende.
3. Met ingang van 1 januari 2000 is de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: de Wbm) uitgebreid met een belasting op leidingwater (hierna: BOL). De BOL wordt ingevolge artikel 11c, eerste lid, van de Wbm geheven ter zake van de levering van leidingwater via een aansluiting aan de verbruiker, met dien verstande dat de belasting wordt geheven over een hoeveelheid van maximaal 300 kubieke meter per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting.
4. Onder een aansluiting wordt ingevolge artikel 11a, aanhef en onderdeel d, van de Wbm (tekst tot 1 januari 2005) verstaan: een aansluiting van een in Nederland gelegen onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met d, van de Wet waardering onroerende zaken, op het distributienet van een waterleidingbedrijf of van een afzonderlijke watervoorziening, waaruit leidingwater aan de verbruiker wordt geleverd; een aansluiting kan bestaan uit een of meer leveringspunten.
5. De BOL wordt geheven van degene die de levering verricht (artikel 11d van de Wbm). De onderhavige naheffingsaanslag is aan belanghebbende opgelegd naar aanleiding van een in 2004 bij haar gehouden boekenonderzoek. Belanghebbende heeft over de jaren waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft geen aangifte gedaan.
6. Bij de berekening van de naheffingsaanslag is de Inspecteur ervan uitgegaan dat alle 200 stacaravans op vaste staanplaatsen en alle 33 (jaren 2000 en 2001), respectievelijk 36 (jaren 2002 en 2003) bungalows zijn aan te merken als een (individuele) onroerende zaak in de zin van artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ).
7. Tussen partijen is nog uitsluitend in geschil of de naheffingsaanslag juist is berekend. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende haar standpunt dat niet zij leidingwater levert aan de recreanten als gebruikers, maar dat Willemsen Recreatie BV leidingwater levert aan haar als gebruiker, laten varen en de daarop betrekking hebbende grief ingetrokken.
8. In beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat de Inspecteur een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 16 Wet WOZ. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat het door belanghebbende ter zitting van de rechtbank ingenomen standpunt dat stacaravans niet per definitie als onroerende zaken zijn aan te merken als tardief buiten aanmerking moet worden gelaten.
9. In hoger beroep heeft belanghebbende haar standpunt dat de Inspecteur een onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 16 van de Wet WOZ en dat stacaravans niet per definitie als onroerende zaken zijn te beschouwen herhaald en het Hof verzocht de zaak niet terug te wijzen naar de rechtbank maar zelf in de zaak te voorzien.
10. Belanghebbende heeft ter zitting onweersproken het volgende gesteld. De 200 vaste staanplaatsen worden telkens voor een periode van een jaar verhuurd. De huurder van een staanplaats plaatst daar zelf een stacaravan op. De stacaravan wordt vervolgens aangesloten op onder meer het waterdistributienet van belanghebbende. Er vinden wel huurderwisselingen plaats. In een dergelijk geval wordt de stacaravan verwijderd en plaatst de nieuwe huurder weer een stacaravan. De bungalows zijn eigendom van belanghebbende en worden door belanghebbende aan wisselende gebruikers verhuurd voor relatief korte perioden van bijvoorbeeld een weekeinde, een week of enkele weken. Belanghebbende is in verband met het voorgaande van mening dat een juiste toepassing van artikel 16 van de Wet WOZ leidt tot (beduidend) minder onroerende zaken dan door de Inspecteur is aangenomen.
11. De Inspecteur heeft ter zitting uiteengezet dat dit de eerste procedure is waarin aan de belastingrechter wordt gevraagd om een oordeel over de uitleg van het onderhavige begrippenkader met het oog op de heffing van de BOL. Hij heeft zowel de stacaravans als de bungalows aangemerkt als gebouwde eigendommen in de zin van artikel 16, aanhef en onderdeel a, van de Wet WOZ. Ter zitting van de rechtbank voelde hij zich overvallen door het door belanghebbende daar voor het eerst uitdrukkelijk ingenomen standpunt dat (een deel van) de stacaravans roerend zou kunnen zijn. In dat geval zou geen sprake zijn van gebouwde eigendommen in de vorenbedoelde zin. Hij stemt in met het verzoek van belanghebbende aan het Hof om zelf in de zaak te voorzien. Met het oog op een juiste toepassing van artikel 16 Wet WOZ ook in toekomstige gevallen wil hij graag snel duidelijkheid krijgen.
12. Het Hof zal, gehoord het verzoek van partijen, zelf in de zaak voorzien. Het overweegt met betrekking tot de onderhavige problematiek als volgt. Of de stacaravans roerend of onroerend zijn kan in het midden blijven. De 200 vaste staanplaatsen vormen immers op zichzelf bezien ongebouwde eigendommen als bedoeld in artikel 16, aanhef en onderdeel b, van de Wet WOZ. Indien de op de vaste staanplaatsen geplaatste stacaravans onroerend zijn, vormen zij gebouwde eigendommen als bedoeld in artikel 16, aanhef en onderdeel a, van de Wet WOZ. Indien een vaste staanplaats en een stacaravan bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren vormen zij in de regel een samenstel in de zin van artikel 16, aanhef en onderdeel d, van de Wet WOZ. Dit betekent dat de vaste staanplaatsen, al dan niet in combinatie met de daarop geplaatste stacaravans, individuele onroerende zaken vormen in de zin van artikel 16 van de Wet WOZ. Nu belanghebbende de vaste staanplaatsen op grond van jaarcontracten heeft verhuurd aan derden, waardoor deze staanplaatsen in gebruik zijn bij verschillende gebruikers, vormen de onderhavige staanplaatsen samen niet een samenstel als bedoeld in artikel 16, aanhef en onderdeel d, van de Wet WOZ. Een vereiste voor de vorming van een samenstel in de vorenbedoelde zin is immers, dat de betreffende eigendommen in gebruik zijn bij dezelfde belastingplichtige. Dit brengt mee dat per vaste staanplaats sprake is van een aansluiting als bedoeld in artikel 11a, aanhef en onderdeel d, van de Wbm (tekst tot 1 januari 2005).
13. Met betrekking tot de bungalows is van belang dat deze, anders dan de vaste staanplaatsen, niet zijn verhuurd aan vaste gebruikers maar dat zij door belanghebbende voor volgtijdig gebruik beschikbaar worden gesteld aan wisselende huurders. In de gegeven omstandigheden moet het gebruik dat van deze bungalows wordt gemaakt door de huurders, met overeenkomstige toepassing van artikel 24, vijfde lid, onderdeel c, van de Wet WOZ, worden aangemerkt als gebruik door belanghebbende. In dat geval vormen de bungalows, gegeven de wijze van exploitatie door belanghebbende, een samenstel in de zin van artikel 16, aanhef en onderdeel d, van de Wet WOZ. De bungalows zijn in eigendom en in gebruik bij belanghebbende en behoren, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar. De bungalows moeten derhalve samen als één onroerende zaak worden aangemerkt en vormen voor de heffing van de BOL één aansluiting.
14. Het voorgaande brengt met zich dat de naheffingsaanslag niet juist is berekend. Nu de belasting wordt geheven over een hoeveelheid van maximaal 300 kubieke meter per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting en het aantal aansluitingen geringer is dan waarvan de Inspecteur bij de berekening van de naheffingsaanslag is uitgegaan, is het maximaal te belasten verbruik lager dan waarvan de Inspecteur is uitgegaan.
15. De naheffingsaanslag dient met inachtneming van het voorgaande als volgt te worden berekend:
Tijdvak m³ stacaravans m³ bungalows tarief belasting in ƒ belasting in €
2000 3.612 300 ƒ 0,285 ƒ 1.114 € 505
2001 3.257 300 ƒ 0,29 ƒ 1.031 € 468
2002 3.919 300 € 0,136 € 573
2003 4.670 300 € 0,141 € 700
Totaal 15.458 1.200 € 2.246.
proceskosten:
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij de rechtbank en van zijn hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. In overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof deze vast op 4 punten x factor 1,5 x € 322 = € 1.932.
beslissing:
Het Gerechtshof recht doende in hoger beroep:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de onderhavige naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.246 aan belasting;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door haar betaalde griffierecht van € 276 ter zake van de behandeling van het beroep door de rechtbank;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door haar betaalde griffierecht van € 414 ter zake van de behandeling van het hoger beroep;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 1.932 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 21 juli 2006 door prof.mr.dr. J.A. Monsma, voorzitter, mr. C.M. Ettema en prof.mr.dr. J.W. Zwemmer, raadsheren.
De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts) (J.A. Monsma)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 juli 2006
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.