Home

Gerechtshof Arnhem, 24-08-2006, AY8620, 03-01907

Gerechtshof Arnhem, 24-08-2006, AY8620, 03-01907

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
24 augustus 2006
Datum publicatie
21 september 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AY8620
Zaaknummer
03-01907

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting

Het goedkeurende beleid van de staatssecretaris van Financiën met betrekking tot nog niet onder de Natuurschoonwet 1928 gerangschikte landgoederen is op de verkrijging van het onderhavige landgoed van toepassing.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 03/01907

U i t s p r a a k

op het beroep van X en X-Y beiden te Z (hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/P op het bezwaarschrift van belanghebbenden tegen de hierna genoemde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. De naheffingsaanslag met nummer 000.00.000.000 en dagtekening 20 juni 2001, bedraagt f 60.000 aan belasting.

1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbenden heeft de Inspecteur bij uitspraak van 5 augustus 2003 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 16 september 2003.

1.4. Tot de stukken van het geding behoren het verweerschrift en de daarin genoemde bijlagen.

1.5. Bij de mondelinge behandeling op 3 maart 2006 te Arnhem zijn gehoord de Inspecteur en, tot diens bijstand, A. De gemachtigde van belanghebbenden is, hoewel overeenkomstig de wet opgeroepen, niet verschenen. Blijkens een door het Hof van TPG-Post ontvangen retourkaart is de oproeping, met dagtekening 24 januari 2006, voor de mondelinge behandeling op 3 maart 2006 door het kantoor van de gemachtigde in ontvangst genomen.

1.6. Tot de stukken behoort het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken de volgende feiten vast.

2.1. Op 30 september 1999 is aan belanghebbenden, ieder voor de onverdeelde helft, geleverd het woonhuis met garage, schuur, erf, oprit, bos en verdere aanhorigheden, staande en gelegen te Z aan de a-straat 1, kadastraal bekend gemeente Z, sectie A nummer 0000, groot vijf hectare, zesentwintig are. Deze onroerende zaak was ten tijde van de verkrijging (nog) niet onder de Natuurschoonwet 1928 gerangschikt. De koopprijs bedroeg f 3.300.000.

2.2. De akte van levering is op 1 oktober 1999 ingeschreven bij het Kadaster te Q. In deze akte is op het eerste vervolgblad onder het opschrift “overdrachtskosten” het volgende vermeld:

“De overdrachtsbelasting en de kosten van overdracht van het verkochte zijn voor rekening van koper. De op deze akte verschuldigde overdrachtsbelasting bedraagt eenhonderdachtennegentigduizend gulden (f 198.000,--) en is berekend over driemiljoen driehonderdduizend gulden (f 3.300.000,--).”

Op de laatste pagina van deze akte is vermeld:

“De ondergetekende, mr. B, notaris te R, verklaart dat bovenstaand afschrift eensluidend is met het daarbij ter inschrijving aangeboden stuk.”

2.3. Op maandag 11 oktober 1999, de laatste dag van de aangiftetermijn als bedoeld in artikel 3 van de Registratiewet 1970, is een gelijkluidende akte in S ter registratie aangeboden. Op de laatste pagina staat onder de handtekeningen van partijen een ongedateerde met de hand geschreven verklaring, gevolgd door de handtekening van notaris mr. B:

“Ondergetekende, mr. B, notaris te R, verklaart namens verkrijger dat, in tegenstelling tot hetgeen is vermeld in bovenstaande akte omtrent de overdrachtsbelasting, op deze akte wegens overdrachtsbelasting is verschuldigd NIHIL, omdat de verkrijger een beroep doet op de vrijstelling van de overdrachtsbelasting op grond van artikel 9a Natuurschoonwet 1928 mede op grond van het besluit van de staatssecretaris van Financiën, nummer VB 97/2194. Een kopie van het verzoek tot rangschikking als landgoed in de zin van artikel 1 lid [1] sub a van de Natuurschoonwet 1928 is aan deze akte gehecht.”

2.4. Aan de onder 2.3. bedoelde akte was een kopie van een verzoek om rangschikking onder de Natuurschoonwet 1928 gehecht.

2.5. Op 11 oktober 1999 is bij Laser, het uitvoerend orgaan van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, het verzoek ingekomen waarin notaris mr. B namens belanghebbenden heeft verzocht het onder 2.1. bedoelde perceel met opstallen te rangschikken als landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928. Het verzoek heeft een dagtekening van 30 september 1999 en de datum van het poststempel op de enveloppe is 8 oktober 1999.

2.6. Bij een gezamenlijke beschikking van respectievelijk 9 en 16 januari 2001 hebben respectievelijk de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Staatssecretaris van Financiën het verzoek tot rangschikking als landgoed met terugwerkende kracht tot 11 oktober 1999 ingewilligd voor een gedeelte van 05.16.00 ha en afgewezen voor een gedeelte van 00.10.00 ha. Het niet-gerangschikte gedeelte van het perceel was door belanghebbenden bestemd om daarop een nieuwe woning te bouwen.

2.7. De Inspecteur stelt de waarde van het niet-gerangschikte gedeelte van het perceel op f 1.000.000 (f 1.000 per m²). Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij een taxatierapport overgelegd. De taxateur C, werkzaam bij de Belastingdienst, schat de splitsing van de koopsom van f 3.300.000 als volgt:

01. Huiskavel ca. 01.00.00 ha

Opstallen f 300.000

Bouwkavel ca. 10.00 aren (niet-gerang-

schikt NSW) f 1.000.000

Aanhorige grond ca. 90.00 aren f 700.000

02. Bouwkavel zuidzijde ca. 01.00.00 ha f 1.200.000

03. Bosgrond ca. 03.26.00 ha f 100.000.

2.8. Belanghebbenden hebben geen taxatierapport overgelegd. Zij kennen aan het niet-gerangschikte deel van het perceel een waarde toe van f 62.700 (primair), f 120.000 (subsidiair) dan wel f 160.000 (meer subsidiair).

2.9. De Inspecteur heeft ter zitting medegedeeld dat hij, in de lijn van zijn hierna onder 3.1. weergegeven primaire standpunt, aan belanghebbenden een tweede naheffingsaanslag heeft opgelegd met dagtekening 7 december 2004. Deze tweede naheffingsaanslag is geen onderwerp van dit geding.

3. Het geschil

3.1. Partijen houdt in de eerste plaats verdeeld of het verzoek om toepassing van de vrijstelling van overdrachtsbelasting voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld aan een verzoek als bedoeld in het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 25 mei 1999, nr. VB 97/2194, Infobulletin 99/446, V-N 1999/29.25 (hierna: het Besluit). Deze vraag wordt door de Inspecteur ontkennend en door belanghebbenden bevestigend beantwoord.

3.2. Partijen houdt in de tweede plaats verdeeld welke waarde aan het niet-gerangschikte gedeelte van het perceel moet worden toegekend. De wederzijdse standpunten zijn hierboven onder 2.7. en 2.8. weergegeven.

4. Beoordeling van het geschil

Met betrekking tot de geschilvraag onder 3.1.

4.1. Het Besluit bevat de volgende regeling:

“Het ontmoet mijnerzijds geen bezwaar om de vrijstelling van overdrachtsbelasting als bedoeld in art. 9a NSW ook toe te passen bij een verkrijging van een onroerende zaak die ten tijde van de verkrijging nog niet onder de NSW is gerangschikt. De onroerende zaak moet dan wel ten tijde van de verkrijging rangschikkingswaardig zijn. Voorts moet een beroep op de vrijstelling worden gedaan en moet bij de akte een kopie van het verzoek om rangschikking onder de NSW worden overgelegd. Als achteraf blijkt dat de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging niet rangschikkingswaardig was of als de rangschikking niet tot stand komt, dan is alsnog overdrachtsbelasting verschuldigd.”

4.2. Het verzoek van belanghebbenden voldoet naar het oordeel van het Hof aan de in de regeling gestelde voorwaarden.

Belanghebbenden hebben immers binnen de aangiftetermijn van tien dagen een beroep op de vrijstelling gedaan, een ondertekende akte van levering overgelegd en, bij de akte, een (kopie van) het verzoek om rangschikking onder de Natuurschoonwet 1928 overgelegd.

4.3. De omstandigheid dat de akte (ook) reeds op 1 oktober 1999 was ingeschreven doet aan het vorenstaande niet af, evenmin als de omstandigheid dat het onder 2.3. weergegeven onderschrift niet door belanghebbenden zelf, maar door de notaris is ondertekend.

Met betrekking tot de geschilvraag onder 3.2.

4.4. De Inspecteur maakt met hetgeen hij aanvoert de door hem verdedigde waarde van het niet onder de Natuurschoonwet 1928 gerangschikte gedeelte van het perceel aannemelijk. Het Hof acht in het bijzonder aannemelijk dat de taxateur bij zijn oorspronkelijke opname van de onroerende zaak het juiste perceelgedeelte voor ogen heeft gehad als het “niet-gerangschikte” deel en voorts dat de verklaring die de Inspecteur geeft van een fout in het oorspronkelijke taxatierapport, juist is.

4.5. Belanghebbenden, die van hun kant geen taxatierapport hebben overgelegd, maken de door hen verdedigde waarden niet aannemelijk. Hun stellingen doen ook niet af aan het door de Inspecteur overgelegde taxatierapport.

4.6. Het beroep is ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 24 augustus 2006 door mrs. Matthijssen, Röben en Zwemmer raadsheren, leden van de eerste meervoudige belastingkamer.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. Woeltjes als griffier.

(V.F.R. Woeltjes) (T.J. Matthijssen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 september 2006

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.