Home

Gerechtshof Arnhem, 22-09-2006, AY9959, 04-00954

Gerechtshof Arnhem, 22-09-2006, AY9959, 04-00954

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
22 september 2006
Datum publicatie
11 oktober 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AY9959
Zaaknummer
04-00954

Inhoudsindicatie

Leges

Het hof stelt het bedrag aan vergunningplichtige bouwactiviteiten in goede justitie vast.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

negende enkelvoudige belastingkamer

nummer: 04/00954

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : X

te : Z

verweerder : de heffingsambtenaar van de gemeente Doesburg

(hierna: de Ambtenaar)

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : leges 2000

eerste mondelinge behandeling : op 16 december 2005 te Arnhem

waarbij verschenen : belanghebbende alsmede de Ambtenaar

tweede mondelinge behandeling: op 8 september 2006 te Arnhem

waarbij verschenen : belanghebbende alsmede de Ambtenaar

gronden:

1. Belanghebbende heeft in mei 2000, door tussenkomst dan wel met assistentie van architectenbureau A te Q, aan Burgemeester en Wethouders van de gemeente Doesburg vergunning gevraagd voor het vergroten en veranderen van zijn woning op het perceel a-straat 1 te Z.

In het daartoe gehanteerde formulier (bijgevoegd als bijlage 2 bij het beroepschrift) is door of namens belanghebbende als kosten van het bouwwerk een bedrag van fl. 170.200,- exclusief BTW (dan wel fl. 199.985,- inclusief BTW) vermeld.

2. Bij brief van 18 mei 2000 wordt belanghebbende door de gemeente geïnformeerd over de te volgen procedure (een kopie is opgenomen als bijlage 1 bij het beroepschrift).

In de beschrijving van de procedure wordt onder punt 5 medegedeeld dat de aanvrager van de bouwvergunning leges verschuldigd is en dat de leges worden berekend aan de hand van een percentage van de vastgestelde bouwkosten.

In de beschrijving wordt voorts onder punt 6 medegedeeld dat daarnaast de kosten van de welstandscommissie in rekening worden gebracht, en dat deze kosten in principe 1,6 promille van de vastgestelde bouwkosten bedragen.

3. Bij brief van 27 juni 2000 hebben Burgemeester en Wethouders van de gemeente Doesburg belanghebbende vergunning verleend voor het vergroten en veranderen van zijn woning op het perceel a-straat 1 te Z.

In de brief (als bijlage 3 bij het beroepschrift gevoegd) wordt belanghebbende geïnformeerd over de aan de bouw-ver-gun-ning verbonden leges tot een bedrag van fl. 4.375,- en de doorbelaste kosten welstandscommissie tot een bedrag van fl. 320,- en wordt voorts medegedeeld dat voor dit bedrag een acceptgiro zal worden toegezonden.

4. De Ambtenaar heeft verklaard dat belanghebbende de onder 3 genoemde acceptgiro met dagtekening 7 juli 2000 is toegezonden. Belanghebbende heeft verklaard dat hij deze acceptgiro nimmer heeft ontvangen.

5. Geruime tijd na het verlenen van de bouwvergunning en het verzenden van de daarbij horende acceptgiro, ontvangt belanghebbende eind 2001 een aanmaning voor de bouwleges en de kosten van de welstandscommissie. In het kader van de aanmaning worden aanmaningskosten in rekening gebracht tot een bedrag van fl. 20,-.

Belanghebbende heeft naar aanleiding van deze aanmaning een bezwaarschrift ingediend.

6. In de bestreden uitspraak met dagtekening 14 augustus 2003 verklaart de Ambtenaar het bezwaar voor zover zich dat richt tegen de aanmaningskosten, ontvankelijk en vervolgens ongegrond.

In de bestreden uitspraak verklaart de Ambtenaar het bezwaar voor zover zich dat richt tegen de bouwleges niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.

7. Tegelijk met de bestreden uitspraak wordt belang-hebbende een duplicaatnota toegezonden, opgenomen als bijlage 6 bij het beroepschrift.

In deze duplicaatnota met dagtekening 7 juli 2000 wordt onder het kopje ‘Bezwaren’ opge-merkt: “Tegen deze aanslag kunt u binnen zes weken na dagtekening van de aanslag een schriftelijk bezwaarschrift indienen bij de Heffingsambtenaar”.

8. De onder 5 genoemde aanmaningskosten zijn in beroep, zo heeft belanghebbende ter zitting verklaard in reactie op vragen van het Hof, niet (meer) in geschil.

De in rekening gebrachte kosten voor de welstandscommissie zijn evenmin in geschil.

Ook de cijfermatige berekening van de bouwleges (indien wordt uitgegaan van een bouwsom van fl. 199.985,- inclusief BTW) is op zich tussen partijen niet (meer) in geschil.

9. Belanghebbendes beroep beperkt zich tot de grondslag van bedoelde berekening van de bouwleges.

Hij stelt zich, in zijn brief van 22 augustus 2006 aan het Hof, op het standpunt dat slechts sprake is van vergunningplichtige activiteiten tot een bouwsom van fl. 13.000,- en het restant van de in de vergunningaanvraag genoemde bouwsom ad fl. 199.985,- is toe te rekenen aan niet-vergunningplichtige activiteiten waarover de Ambtenaar geen bouwleges in rekening mag brengen.

10. De Ambtenaar is primair van opvatting dat belanghebbendes bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding en subsidiair, dat alle met de bouwvergunning gemoeide activiteiten vergunningplichtig zijn tot het gehanteerde totaalbedrag ad fl. 199.985,-.

11. Belanghebbendes beroep is in zoverre gegrond dat de Ambtenaar het bezwaar tegen de bouwleges ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Anders dan de Ambtenaar meent ziet de bezwaartermijn van zes weken zoals genoemd in de brief van 27 juni 2000 waarin de bouwvergunning wordt verleend, op een eventueel bezwaar tegen de bouwvergunning (het ‘besluit’ zoals in de brief geformuleerd) en niet op de aanslag bouwleges. Dit oordeel vindt bevestiging in de rechtsmiddelverwijzing zoals opgenomen in de duplicaatnota zoals onder 7 omschreven.

De Ambtenaar heeft voorts, mede als gevolg van de keuze van de gemeente om legesaanslagen niet aangetekend te versturen en gelet op het uitzonderlijk lange tijdsverloop tussen het versturen van de factuur en het versturen van de aanmaning alsmede het ontbre-ken in de stukken van een kopie van de oorspronkelijk verstuurde nota (de kopie van de duplikaatnota waarop ook nog eens een onjuist valutateken is vermeld, kan niet als zodanig dienen) naar het oordeel van het Hof niet of althans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de originele factuur belanghebbende op correcte wijze is toegezonden of uitgereikt.

Alsdan is de bezwaartermijn van zes weken aangevangen op het moment van versturen van de aanmaning. Tussen partijen is niet in geschil dat in dat geval het bezwaar tijdig is ingediend zodat het Hof zich bij deze feitelijke vaststelling zal aansluiten.

12. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel, inhoudende dat hij aan de onder 2 omschreven procedure het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat de voor de bouwvergunning verschuldigde leges niet meer zouden bedragen dan de in rekening te brengen kosten voor de welstandscommissie, faalt.

De procedurebeschrijving onder de punten 5 en 6, zowel afzonderlijk als in onderling verband bezien, leidt op geen enkele wijze tot de door belanghebbende gestelde conclusie.

Van belanghebbende mocht voorts worden verwacht, gelet op zijn opleiding en ervaring en gevoegd bij de omstandigheid dat hij zich liet bijstaan door een professioneel architectenbureau, dat hij zich desgewenst door de Ambtenaar dan wel door zijn adviseur liet voorlichten over de te verwachten bouwleges zoals vastgelegd in de van toepassing zijnde Verordening. Door dit na te laten liggen de gevolgen van een onverwacht hoge aanslag bouwleges in de risicosfeer van belanghebbende.

13. Tijdens de tweede mondelinge behandeling is uitvoerig ingegaan, mede aan de hand van de bouwtekeningen, op de destijds voorgenomen bouwactiviteiten en de vraag welke activiteiten vergunningplichtig zijn.

Tussen partijen is, het voorlopig oordeel van het Hof gehoord hebbende, niet in geschil dat indien de aanvraag (alsnog) gesplitst dient te worden in een vergunningplichtig gedeelte en een niet-vergunningplichtig gedeelte, slechts over het vergunningplichtig gedeelte bouw-leges verschuldigd zijn.

Tussen partijen is evenmin in geschil dat in ieder geval een gedeelte van de in de oorspronkelijke vergunningaanvraag genoemde bouwsom ad fl. 199.985,- is toe te rekenen aan vergunningplichtige activiteiten.

De Ambtenaar, op wie in eerste instantie de bewijslast rust, heeft gesteld dat de gehele bouwsom is toe te rekenen aan vergunningplichtige activiteiten. Nu de Ambtenaar deze stelling niet of althans onvoldoende heeft onderbouwd met bijvoorbeeld de in het onder-havige jaar van toepassing zijnde bouwbesluiten of een verklaring van een deskundige of op enigerlei andere wijze, kan het Hof hem in zijn stelling niet volgen. De als nadere onder-bouwing bedoelde toelichting van de Ambtenaar ter zitting: ‘Ik kan me niet voorstel-len dat dit anders zou zijn’ is daartoe in ieder geval onvoldoende.

Belanghebbende is van opvatting dat van de totale bouwsom slechts fl. 13.000,- is toe te rekenen aan vergunningplichtige activiteiten. Het Hof kan hem is zijn stelling evenmin volgen. Belanghebbende heeft, ondanks zijn opleiding en de begeleiding door een profes-sioneel architectenbureau en ook na toelichting ter zitting bij de bouwtekeningen, geen overtuigende verklaring kunnen geven voor de reductie van de destijds bij de bouwvergunningaanvraag door hem zelf gehanteerde bouwsom van bijna twee ton tot minder dan tien procent voor vergunningplichtige activiteiten, en daarmee niet of althans onvol-doen-de aan-nemelijk gemaakt dat (achteraf gezien) slechts een bedrag van fl. 13.000,- is toe te rekenen aan vergunningplichtige activiteiten. De als nadere onderbouwing bedoelde toelichting van belanghebbende ter zitting: ‘Ik kan me niet voorstellen dat dit anders zou zijn’ is daartoe - net als bij de Ambtenaar - onvoldoende.

Nu in ieder geval een gedeelte van de totale bouwsom ad fl. 199.985,- is toe te rekenen aan vergunningplichtige activiteiten maar het Hof geen van beide partijen kan volgen in hun standpunt ten aanzien van welk gedeelte het dan betreft, stelt het Hof (mede gelet op de toe-lich-ting van partijen ter zitting aan de hand van de overgelegde bouwtekeningen) het bedrag aan vergunningplichtige activiteiten in goede justitie vast op een bedrag van fl. 150.000,-.

De daarmee samenhangende bouwleges bedragen fl. 3.537,50 (de som van 100 * fl. 27,- en 50 * fl. 16,75). Gevoegd bij het niet in geschil zijnde bedrag van fl. 320,- aan welstandsleges komt de aanslag dan uit op een totaalbedrag van fl. 3.857,50.

Hetgeen overigens nog door partijen is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

proceskosten:

Het Hof acht termen aanwezig de Ambtenaar te veroordelen in de kosten die belangheb-bende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het Hof stelt deze kosten vast op € 19,20 (twee maal reiskosten op basis van openbaar vervoer).

beslissing:

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Ambtenaar;

- vermindert de aanslag bouwleges tot een totaal bedrag van € 1.750,46 (fl. 3.857,50);

- gelast dat de gemeente Doesburg aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 37,-;

- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 19,20 en wijst de gemeente Doesburg aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 22 september 2006 te Arnhem door dr mr Van Amsterdam, lid van de negende enkelvoudige belastingkamer, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordig-heid van drs Darwinkel als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van voormelde kamer,

(S. Darwinkel) (A.M. van Amsterdam)

Afschriften aangetekend per post verzonden op:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.