Home

Gerechtshof Arnhem, 25-10-2006, AZ1382, 05-00077

Gerechtshof Arnhem, 25-10-2006, AZ1382, 05-00077

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
25 oktober 2006
Datum publicatie
2 november 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AZ1382
Zaaknummer
05-00077

Inhoudsindicatie

KB-Lux

De inspecteur weigert uitvoering te geven aan de eerdere tussenbeslissing van Hof Arnhem tot overlegging van het integrale Draaiboek en Nieuwsbrieven. De aan een zogenoemde bekenner opgelegde boeten worden daarom vernietigd (de enkelvoudige belasting was niet in geding).

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummers 05/00077 en 05/00274

U i t s p r a ken

op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur) betreffende na te melden aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, in de vermogensbelasting en de daarbij gegeven kwijtscheldingsbesluiten, boetebeschikkingen en beschikkingen inzake de heffingsrente.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende zijn over de jaren 1992 tot en met 1999 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van respectievelijk ƒ 2.070, ƒ 4.516, ƒ 3.245, ƒ 3.324, ƒ 2.143, ƒ 1.862, ƒ 2.196 en ƒ 221.

1.2. Aan belanghebbende zijn voorts over de jaren 1993 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting opgelegd ten bedrage van respectievelijk ƒ 1.328, ƒ 1.384, ƒ 1.409, ƒ 1.437, ƒ 1.448, ƒ 1.274, ƒ 1.295 en ƒ 1.323.

1.3. De over de jaren 1992 tot en met 1997 opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de over de jaren 1993 tot en met 1998 opgelegde navorderingsaanslagen vermogensbelasting zijn telkens verhoogd met 100 percent van de nagevorderde belasting, van welke verhogingen 50 percent is kwijtgescholden. Met betrekking tot de jaren 1998, uitsluitend voor wat betreft de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, 1999 en 2000 is telkens een vergrijpboete van 50 percent opgelegd. Bij alle genoemde navorderingsaanslagen is aan belanghebbende voorts heffingsrente in rekening gebracht.

1.4. De over de jaren 1992 tot en met 1994 en over 1996 tot en met 1999 vastgestelde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de over het jaar 1993 vastgestelde navorderingsaanslag vermogensbelasting en de bij die aanslagen behorende kwijtscheldingsbesluiten, boetebeschikkingen en beschikkingen inzake de heffingsrente zijn, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd. Aan het bezwaar van belanghebbende tegen de over het jaar 1995 vastgestelde navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de over de jaren 1994 tot en met 2000 vastgestelde navorderingsaanslagen vermogensbelasting en de daarbij behorende kwijtscheldingsbesluiten, boetebeschikkingen en beschikkingen inzake de heffingsrente is deels tegemoetgekomen.

1.5. Belanghebbende heeft tegen deze in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar bij één beroepschrift beroep ingesteld bij het Hof. Op grond van artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is het Hof overgegaan tot ambtshalve splitsing van de zaak (in zaken met rolnummers 05/00077 en 05/00274). De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend. Belanghebbende heeft op 27 februari 2006 en 20 maart 2006 nadere stukken ingediend, de Inspecteur op 23 maart 2006.

1.6. De voorzitter van de tweede meervoudige belastingkamer heeft de Inspecteur verzocht nadere onder hem berustende stukken - te weten kopieën van het Draaiboek rekeningenproject en de Nieuwsbrieven - over te leggen aan het Hof. De Inspecteur heeft met een beroep op artikel 8:29 van de Awb hieraan gevolg gegeven.

1.7. De mondelinge behandeling van de zaken in het kader van de zogenoemde artikel 8:29-procedure heeft plaatsgehad op 4 april 2006 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur. De ter zitting van de eerste meervoudige kamer door partijen overgelegde pleitnota’s behoren - op verzoek van partijen - tot de stukken van het geding.

1.8. De eerste meervoudige belastingkamer van het Hof heeft op 20 april 2006 beslist dat de weigering van de Inspecteur om het Draaiboek rekeningenproject en de Nieuwsbrieven integraal over te leggen niet gerechtvaardigd is.

1.9. Naar aanleiding van deze beslissing heeft de voorzitter van de tweede meervoudige belastingkamer de Inspecteur verzocht de integrale versie van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven aan het Hof over te leggen. Hieraan heeft de Inspecteur geen gevolg gegeven.

1.10. Belanghebbende heeft, op uitnodiging van het Hof van 2 juni 2006, bij brief van 14 juli 2006 gereageerd op de weigering van de Inspecteur om de integrale versie van de voornoemde stukken over te leggen. Belanghebbende heeft op 7 september 2006 nog nadere stukken ingediend en de Inspecteur op 6 september 2006.

1.11. De mondelinge behandeling van de onderhavige zaken door de tweede meervoudige belastingkamer heeft - gelijktijdig - plaatsgehad op 21 september 2006 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur.

1.12. Belanghebbende heeft voorafgaande aan deze zitting aan het Hof en aan de wederpartij twee pleitnota’s doen toekomen. De Inspecteur heeft voldoende kennis kunnen nemen van de inhoud daarvan en zich ter zitting in staat verklaard daarop te reageren. Met toestemming van de Inspecteur worden deze pleitnota’s geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.13. Partijen hebben voorts ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van vorenbedoelde pleitnota’s dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.

1.14. Van het verhandelde ter zitting van 21 september 2006 is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. Feiten

2.1. In 1994 zijn door voormalige medewerkers van de Kredietbank S.A. Luxembourgeoise (hierna: KB Lux) microfiches en documenten met informatie over rekeninghouders bij de KB Lux ontvreemd. Deze gegevens zijn, althans een deel ervan is, vervolgens in handen gekomen van de Belgische autoriteiten.

2.2. De Belgische belastingdienst heeft delen van deze gegevens, waaronder afdrukken van microfiches, op basis van de Richtlijn 77/799/EEG in 2000 aan de Nederlandse autoriteiten doen toekomen, omdat de microfiches (financiële) gegevens bevatten over door inwoners van Nederland bij de KB Lux gehouden rekeningen.

2.3. Naar aanleiding hiervan is door de FIOD-ECD en de Belastingdienst een onderzoek ingesteld, later bekend geworden als het Rekeningenproject. Het onderzoek richtte zich onder meer op het vaststellen van de identiteit van de Nederlandse rekeninghouders en op de door hen - mogelijk - verzwegen inkomens- en vermogensbestanddelen.

2.4. Ten behoeve van de (toenmalige) eenheden van de Belastingdienst is in 2001 een “Draaiboek Rekeningenproject” (hierna: het Draaiboek) ontwikkeld. Voorts zijn in het kader van dit project interne nieuwsbrieven (hierna: de Nieuwsbrieven) verschenen. Het Draaiboek en de Nieuwsbrieven zijn gedeeltelijk openbaar gemaakt.

2.5. Naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen in het kader van het Rekeningenproject heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 8 januari 2002 medegedeeld dat daaruit naar voren is gekomen dat belanghebbende houder is (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Voorts heeft de Inspecteur belanghebbende daarin - onder verwijzing naar artikel 47, lid 1, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) - verzocht gegevens en inlichtingen met betrekking tot de bankrekeningen te verstrekken. Belanghebbendes gemachtigde heeft volledige openheid van zaken verschaft omtrent een bij KB Lux aangehouden bankrekening. Tevens heeft belanghebbende afschriften van de bankrekening aan de Inspecteur doen toekomen. Vervolgens heeft de Inspecteur aan belanghebbende de onderwerpelijke navorderingsaanslagen met verhoging/boete van 50 percent opgelegd. Hiertegen heeft belanghebbende tevergeefs bezwaar aangetekend.

2.6. Bij brief van 24 februari 2006 heeft de griffier van het Hof, namens de voorzitter van de tweede meervoudige belastingkamer, de Inspecteur op de voet van artikel 8:45 van de Awb verzocht nadere onder hem berustende stukken - te weten het Draaiboek en de Nieuwsbrieven - aan het Hof over te leggen.

2.7. De Inspecteur heeft in zoverre aan dit verzoek voldaan dat hij een geschoonde - dus een niet integrale - versie van bedoelde stukken (de zogenoemde Bossche versie) heeft overgelegd.

2.8. Vervolgens heeft de voorzitter van de tweede meervoudige belastingkamer de Inspecteur verzocht de integrale versie van het genoemde Draaiboek en de Nieuwsbrieven aan het Hof over te leggen.

2.9. De Inspecteur heeft met een beroep op het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb hieraan gevolg gegeven. De voorzitter van de tweede meervoudige belastingkamer heeft, zonder dat de leden van die kamer kennis hebben genomen van de integrale versie van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven, de zaak om processuele redenen verwezen naar de eerste meervoudige belastingkamer teneinde te laten beoordelen of gewichtige redenen bestaan voor de Inspecteur om het overleggen van de integrale versie van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven te weigeren.

2.10. De mondelinge behandeling van de zaken in het kader van de zogenoemde artikel 8:29-procedure heeft in tegenwoordigheid van partijen plaatsgehad op 4 april 2006 te Arnhem.

2.11. De eerste meervoudige belastingkamer heeft op 20 april 2006 een beslissing genomen. Deze beslissing behelst - voor zover hier van belang - het volgende:

“2.1. De eerste meervoudige belastingkamer van het Hof is (…) van oordeel dat deze stukken [de integrale versie van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven] door de tweede meervoudige kamer terecht zijn aangemerkt als op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb. (…)

2.2. De Inspecteur dient derhalve in beginsel de ongeschoonde versie van de stukken over te leggen. Naar het Hof begrijpt (…) is de Inspecteur niet bereid die versie in het geding te brengen door overlegging aan de kamer van het Hof die de bodemzaak zal gaan behandelen.

2.3. Het Hof acht het een fundamenteel beginsel van bestuursprocesrecht dat een belanghebbende in beginsel kan beschikken over alle stukken die met betrekking tot zijn zaak onder het bestuursorgaan berusten. Artikel 8:29, eerste lid, van de Awb bepaalt dat partijen die op grond van art. 8:42, eerste lid, Awb verplicht zijn stukken over te leggen, het overleggen van die stukken kunnen weigeren indien daarvoor gewichtige redenen zijn.

2.4. Het Hof is van oordeel dat hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd (andere of nieuwe projecten, cijferinformatie, methoden en systematiek, persoonlijke opvattingen, e.d.) geen gewichtige redenen vormen die de weigering om de stukken over te leggen kunnen rechtvaardigen.”.

2.12. Naar aanleiding van deze beslissing heeft de griffier van het Hof, namens de voorzitter van de tweede meervoudige belastingkamer, de Inspecteur bij brief van 1 mei 2006 verzocht de integrale versie van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven vóór 12 mei 2006 aan het Hof over te leggen.

2.13. Bij brief van 10 mei 2006 heeft de Inspecteur medegedeeld dit verzoek niet te zullen inwilligen. Wel heeft hij een nieuwe, doch nog steeds een geschoonde, versie van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven (de zogenoemde Amsterdamse versie) overgelegd.

2.14. Bij brief van 16 mei 2006 heeft de griffier van het Hof, namens de voorzitter van de tweede meervoudige belastingkamer, de Inspecteur erop gewezen dat hij hiermede geen uitvoering heeft gegeven aan de beslissing van de eerste meervoudige belastingkamer van 20 april 2006 dat hij verplicht is bedoelde stukken integraal over te leggen en dat het Hof uit het niet voldoen aan deze verplichting de gevolgtrekkingen kan maken die het Hof geraden voorkomen. De griffier heeft de Inspecteur nogmaals verzocht - ditmaal vóór 25 mei 2006 - de integrale versie van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven over te leggen.

2.15. Bij brief van 19 mei 2006 heeft de Inspecteur het Hof bericht geen uitvoering te geven aan de beslissing van de eerste meervoudige belastingkamer van het Hof van 20 april 2006.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Tussen partijen is in geschil of de onderhavige navorderingsaanslagen

- uitsluitend voor zover de vijfjaarstermijn als bedoeld in artikel 16, derde lid, van de AWR is verstreken -, en de daarbij behorende beschikkingen inzake de heffingsrente, de kwijtscheldingsbesluiten en boetebeschikkingen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend. De hoogte van de nagevorderde belastingbedragen en de heffingsrente is niet meer in geschil.

3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder eerdergenoemde pleitnota’s. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van 21 september 2006 nog hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraken, de onder 3.1. bedoelde navorderingsaanslagen en de daarbij behorende beschikkingen inzake de heffingsrente, de kwijtscheldingsbesluiten en de boetebeschikkingen.

3.4 De Inspecteur concludeert daarentegen tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.

4. Beoordeling van het geschil

Verlengde navorderingstermijn

4.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in strijd is met het recht van de Europese Unie (verboden discriminatie en/of belemmering van de vrijheid van kapitaalverkeer). Belanghebbende heeft dit standpunt nader onderbouwd in één van haar pleitnota’s van 21 september 2006.

4.2. Hoewel het Hof niet uitgesloten acht dat de verlengde navorderingstermijn in bepaalde situaties een inbreuk zou kunnen vormen op één of meer van de in het EG-verdrag genoemde verdragsvrijheden, kan dit belanghebbende in dezen niet baten. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur zich namelijk terecht beroepen op een rechtvaardigingsgrond, te weten de doeltreffendheid van fiscale controles. Vaststaat immers dat belanghebbende een bankrekening heeft aangehouden in een land met een bankgeheim (Luxemburg) en dat hij het vermogen op die rekening(en) en het inkomen daaruit, hoewel hij daartoe verplicht was, niet in zijn aangiften inkomstenbelasting en vermogensbelasting heeft verantwoord. Door de bankrekening nu juist in Luxemburg aan te houden, waar de gegevens met betrekking tot zo’n rekening onder een te honoreren geheimhoudingsregel vallen, en daarover geen gegevens te verstrekken aan de fiscus, heeft belanghebbende de bankrekening(en) naar het oordeel van het Hof opzettelijk buiten het zicht van de fiscus gehouden. Belanghebbende heeft het hiermee voor de fiscus moeilijk zo niet onmogelijk gemaakt gebruik te maken van bestaande mogelijkheden om een effectieve controle uit te oefenen.

Bovendien kunnen justitiabelen volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen ingeval van misbruik of bedrog geen beroep doen op het gemeenschapsrecht. Dit leidt het Hof tot het oordeel dat de Inspecteur terecht gebruik heeft gemaakt van de door artikel 16, vierde lid, van de AWR geboden bevoegdheid.

Verhogingen/boeten

4.3. Ingevolge artikel 8:42 van de Awb is het bestuursorgaan gehouden de op de zaak betrekking hebbende stukken aan het gerechtshof te zenden.

4.4. Stukken die een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming door een inspecteur tot het opleggen van (navorderings)aanslagen en die relevant kunnen zijn voor de wederpartij en voor de bestuursrechter in belastingzaken met betrekking tot de beslechting van het aan hem voorgelegde - tussen partijen bestaande - geschil vormen “op de zaak betrekking hebbende stukken”. Dit betekent dat een inspecteur in dit verband niet gerechtigd is een selectie te maken en aldus stukken achter te houden voor de rechter en de wederpartij. De eisen van een goede rechtspleging brengen met zich dat de bestuursrechter in belastingzaken zich op dit punt waakzaam en actief opstelt (vergelijk in dit verband onder meer HR 1 april 2005, nr. 39 803, BNB 2005/177).

4.5. In het licht hiervan heeft de voorzitter van de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof de Inspecteur op de voet van artikel 8:45 van de Awb verzocht alsnog de integrale versie van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven over te leggen aan het Hof (en zodoende aan de wederpartij).

4.6. De Inspecteur heeft zulks geweigerd omdat naar zijn opvatting de niet overgelegde passages uit het Draaiboek en de Nieuwsbrieven geen op de zaak betrekking hebbende stukken vormen als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb dan wel gewichtige redenen bestaan als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb die de weigering tot het overleggen rechtvaardigen.

4.7. Ter beoordeling van de juistheid van deze argumenten van de Inspecteur is de zaak verwezen naar de eerste meervoudige belastingkamer van het Hof. Deze kamer heeft de integrale versie van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven onder ogen gehad en, na partijen te hebben gehoord, beslist dat de integrale versie van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven op de zaak betrekking hebbende stukken vormen als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb en dat de door de Inspecteur aangevoerde argumenten geen gewichtige redenen vormen die de weigering om de stukken over te leggen rechtvaardigen.

4.8. De voorzitter van de tweede meervoudige belastingkamer heeft de Inspecteur vervolgens meermalen verzocht uitvoering te geven aan de beslissing van de eerste meervoudige belastingkamer - door alsnog de integrale versie van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven over te leggen aan de tweede meervoudige belastingkamer - en hem daarbij gewezen op het bepaalde in artikel 8:31 van de Awb. De Inspecteur heeft niettemin geweigerd hieraan te voldoen. In zoverre de Inspecteur in dit verband betoogt dat de beslissing niet juist is, gaat de tweede meervoudige belastingkamer hieraan voorbij nu het niet aan deze kamer is de beslissing van de eerste meervoudige belastingkamer aan een oordeel te onderwerpen. De Inspecteur heeft voorts geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die aanleiding vormen voor een heroverweging van bedoelde beslissing.

4.9. Ingevolge artikel 8:31 van de Awb kan, indien een partij niet voldoet aan de verplichting stukken over te leggen, het Hof daaruit de gevolgtrekkingen maken die het Hof geraden voorkomen. Het betreft hier een door de wetgever aan de rechter verleende discretionaire bevoegdheid. Als mogelijke gevolgtrekking die de bestuursrechter aan het niet naleven door het bestuursorgaan van de verplichting tot het overleggen van op de zaak betrekking hebbende stukken kan verbinden is in de wetsgeschiedenis van dit artikel (MvT, Kamerstukken II 1991/92, nr. 22 495, nr. 3, blz. 121) onder meer genoemd een gegrondverklaring van het ingestelde beroep.

4.10. Bij het toepassen van een sanctie als bedoeld in artikel 8:31 van de Awb door de bestuursrechter in belastingzaken dient deze uiteraard de evenredigheid tussen de toe te passen sanctie en de ernst van de niet nagekomen verplichting niet uit het oog te verliezen.

4.11. In dit verband is het volgende van belang. De rechtsstrijd van partijen ten overstaan van de rechter wordt beheerst door de algemene beginselen van procesrecht, die onder meer meebrengen dat de partijen in die strijd als gelijken tegenover elkaar staan, en dat het toezicht op de procesorde en de taak van de waarheidsvinding zijn toevertrouwd aan de rechter (HR 10 februari 1988, nr. 23 925, BNB 1988/160). Die gelijkheid van partijen en de waarheidsvinding komen ernstig in het gedrang, indien - zoals hier - het bestuursorgaan weigert, ook nog nadat rechterlijke toetsing heeft plaatsgehad, voor de zaak relevante stukken in te brengen.

4.12. Voorts is van belang dat een inspecteur, hoewel hij in een procedure voor de bestuursrechter in belastingzaken een aan een belanghebbende gelijkwaardige procespartij is, zijn hoedanigheid van bestuursorgaan niet verliest. Uit dien hoofde is hij gehouden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen. De door de Inspecteur voor de eerste meervoudige belastingkamer aangevoerde argumenten met betrekking tot de weigering om de integrale versie van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven over te leggen zijn door de rechter, via de met waarborgen omklede procedure van artikel 8:29 van de Awb, gewogen doch te licht bevonden. Niettemin is de Inspecteur, na daartoe meermalen in de gelegenheid te zijn gesteld en waarbij hij is gewezen op het bepaalde in artikel 8:31 van de Awb, blijven weigeren de integrale versie van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven over te leggen. Deze handelwijze van de Inspecteur druist naar het oordeel van het Hof in tegen hetgeen van een behoorlijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht. Dat de Inspecteur niet gerechtigd is (aanstonds) tegen de beslissing beroep in cassatie aan te tekenen en dat, naar hij stelt, het overleggen van de desbetreffende stukken in feite volledige openbaarmaking zou betekenen, doet daaraan niet af.

4.13. De handelwijze van de Inspecteur raakt het fundament van een goede rechtspleging. De welbewust door hem veroorzaakte schending hiervan acht het Hof zo ernstig, dat in dezen naar het oordeel van het Hof geen andere sanctie kan plaatsvinden dan de zware - maar ook door de wetgever genoemde - sanctie van een gegrondverklaring van het beroep van belanghebbende. De gevolgen die aan een dergelijke zware sanctie zijn verbonden kan de Inspecteur in ogenschouw nemen (en dat zal hij naar ’s Hofs overtuiging ook in het onderhavige geval hebben gedaan) bij het afwegen van alle betrokken belangen indien hij staat voor de vraag of hij uitvoering zal geven aan een rechterlijke uitspraak. Kennelijk heeft de Inspecteur zijn belang bij het niet overleggen van de onderhavige stukken van groter gewicht geacht dan zijn belang bij een eventuele bevestiging door dit Hof van de thans bestreden uitspraken op bezwaar.

4.14. Het Hof zal de vorenbedoelde sanctie daarom toepassen. Het beroep is reeds daarom gegrond. De door belanghebbende aangevoerde klachten behoeven geen behandeling.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het Hof ziet in hetgeen belanghebbende dienaangaande heeft aangevoerd geen aanleiding af te wijken van de in het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen forfaitaire normen. Overeenkomstig dit Besluit stelt het Hof de voor vergoeding in aanmerking komende kosten vast op 3,5 (proceshandelingen, te weten het beroepschrift, twee door het Hof als gelijkwaardig aangemerkte zittingen en het verstrekken van schriftelijke inlichtingen) x € 322 x 1 (samenhang) x 2 (gewicht), ofwel € 2.254 ter zake van beroepsmatige verleende rechtsbijstand in de procedure voor het Hof alsmede op 2 (proceshandelingen, te weten het bezwaarschrift en het verschijnen op een hoorzitting) x € 161 x 1,5 (samenhang) x 2 (gewicht), ofwel € 966 voor in de bezwaarprocedure beroepsmatig verleende rechtsbijstand, derhalve in totaal op € 3.220.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar, doch enkel voor zover de Inspecteur daarbij de opgelegde verhogingen respectievelijk de opgelegde boeten in stand heeft gelaten;

- vernietigt de kwijtscheldingsbesluiten;

- vermindert de in de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de navorderingsaanslagen vermogensbelasting begrepen verhogingen tot nihil;

- vernietigt de boetebeschikkingen;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.220, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden; en

- gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 37.

Aldus gedaan op 25 oktober 2006 te Arnhem door de raadsheer mr. Ettema als voorzitter, en de raadsheren mr. Kooijmans en mr. Den Ouden.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. Woeltjes en mr. Egberts als griffiers.

De griffier, De voorzitter,

(V.F.R. Woeltjes) (C.M. Ettema)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 26 oktober 2006

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.