Home

Gerechtshof Arnhem, 17-10-2006, AZ2638, 04/00637

Gerechtshof Arnhem, 17-10-2006, AZ2638, 04/00637

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
17 oktober 2006
Datum publicatie
20 november 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2006:AZ2638
Zaaknummer
04/00637

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting.

Door de wetgever aangebrachte budgettaire begrenzing aan de milieu investeringsaftrekregeling kan door de beugel.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer: 04/00637

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : X BV

te : Z

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/P

(hierna: de Inspecteur)

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : aanslag vennootschapsbelasting 2001

nummer : 0000.00.000.V.16.0112

mondelinge behandeling : op 3 oktober 2006 te Arnhem

waarbij verschenen : de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur

gronden:

1. Belanghebbende heeft over het jaar 2001 aangifte vennootschapsbelasting gedaan waarbij Milieu Investeringsaftrek (hierna: MIA) is geclaimd voor investeringen tot een bedrag van fl. 1.077.209,-. Dit totaalbedrag aan investeringen is in de ingediende aangifte als volgt gespecificeerd:

Volgnr Nr beschikking Bedrag

1 V0000000 88.000

2 V0000000 88.000

3 V0000000 85.580

4 V0000000 265.000

5 F0000000 64.400

6 V0000000 265.229

7 V0000000 106.000

8 V0000000 115.000

------------

Totaal 1.077.209

2. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de onderhavige aanslag de geclaimde MIA geaccep-teerd tot een bedrag van fl.636.000,- aan investe-ringen.

3. Tussen partijen is, zo is ter zitting gebleken, niet in geschil dat de door de Inspecteur geaccepteerde MIA ziet op de in de specificatie met volgnummers 4, 6 en 7 aange-dui-de investeringsbedragen ad (respectievelijk) fl. 265.000,-, fl. 265.229,- en fl. 106.000,-.

4. Ten aanzien van de stelling van belanghebbende dat de Inspecteur ten onrechte de geclaimde MIA voor de op de specificatie met volgnummers 1, 2, 3, en 5 aangeduide inves-te-ringen heeft geweigerd, overweegt het Hof als volgt.

5. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de onder 4 genoemde investeringen heeft aangemeld voor willekeurige of vrije afschrijving milieu investeringen (hierna: VAMIL) bij het Bureau Investeringsregelingen en Willekeurige Afschrijving (hierna: Bureau IRWA) te Breda.

6. Het Hof verwerpt belanghebbendes stelling dat de melding voor de VAMIL door de Inspecteur mede moet worden aangemerkt als een melding voor de MIA.

Voor beide fiscale faciliteiten (de reeds langer bestaande VAMIL en de met ingang van 1 janu-ari 2000 ingevoerde MIA) dient de melding weliswaar te worden gedaan bij hetzelfde Bureau IRWA, maar dat laat onverlet dat voor de MIA (mede gelet op de jaarlijkse budgette-ring en de verschillen in accountantsverklaring) apart melding moet worden gedaan.

Van belanghebbende, zeker nu zij zich verzekerd heeft van de professionele bijstand van een gemachtigde die de desbetreffende meldingen namens belanghebbende heeft gedaan en mede gelet op het financiële belang, mag worden verwacht dat zij zich zelfstandig op de hoogte stelt van de voorwaarden die gelden voor de toepassing van de in het voorafgaande jaar inge-voer-de MIA.

Dit klemt te meer nu belanghebbende ten aanzien van een VAMIL-melding in 2000 door het Bureau IRWA reeds in september 2000 is geattendeerd op de eis dat een aparte aanmelding van deze investering voor de MIA moet worden gedaan. Bedoelde brief van Bureau IRWA is als bijlage B bij het beroepschrift gevoegd. De melding was door belanghebbende gedaan op een VAMIL-aanmeldingsformulier vóór de invoering op 28 juli 2000 (met terugwer-kende kracht tot 1 januari 2000) van de MIA. Bij wijze van dienstbetoon heeft Bureau IRWA belanghebbende voor deze investering geïnformeerd over de aanvul-lende mogelijkheid MIA aan te vragen en belanghebbende vervolgens voor deze investering in de gelegenheid gesteld op vereenvoudigde wijze alsnog een aparte MIA melding te doen.

Belanghebbendes stelling dat Bureau IRWA ook voor de in 2001 inge-diende VAMIL-meldingen belanghebbende nog op dezelfde wijze actief had moeten infor-me-ren, wordt eveneens verworpen. Belanghebbende miskent daarmee haar eigen verant-woordelijkheid dienaangaande. Het onverplicht verleende dienstbetoon van Bureau IRWA in 2000 had voor belang-hebbende veeleer een duidelijke aanwijzing moeten zijn om in 2001 behalve voor de VAMIL de desbetreffende investeringen tevens aan te melden voor de MIA.

7. Belanghebbendes stelling dat de Inspecteur in strijd heeft gehandeld met beginselen van redelijkheid, billijkheid en behoorlijk bestuur, faalt.

Voor zover gemachtigde hiermee de stelling inneemt dat de wetgever aan de regeling ten onrechte een budgettaire begrenzing heeft aangebracht waardoor een buiten de daartoe gestelde termijn gedane MIA-melding niet alsnog in aanmerking kan worden genomen, kan het Hof hem niet volgen.

Niet valt in te zien dat de wetgever niet in redelijkheid er toe kon besluiten om, in het kader van de beheersing van de overheidsfinanciën, aan de regeling het open-eind karakter te onthouden en daarvoor in de plaats bij de regeling een zeker financieel plafond aan te brengen waarbij alleen de totdat een zeker totaal bedrag aan investeringen zou zijn bereikt ingediende meldingen zouden worden gehonoreerd, zeker niet nu deze begrenzing vooraf duidelijk is kenbaar gemaakt.

Voor zover gemachtigde de stelling inneemt dat ook overigens gehandeld is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, is het Hof van oordeel dat gemachtigde geen feiten en/of omstan-digheden heeft gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat in strijd is gehandeld met bedoelde beginselen.

8. Hetgeen in dit verband voorts nog door gemachtigde naar voren is gebracht, zoals de zorgplicht van Bureau IRWA, het niet voorhanden zijn van de juiste MIA-meldingsformulieren en het samenvoegen in een later jaar van de VAMIL- en MIA-meldingsformulieren, leidt niet tot een ander oordeel.

Belanghebbende miskent ook in dit opzicht haar eigen verantwoordelijkheid en breidt al te voortvarend de door Bureau IRWA bij een tweetal investeringen verleende service uit tot een ongelimiteerde zorgplicht.

Belanghebbende miskent voorts de mogelijkheid (zo de benodigde formulieren al niet voorhanden waren) om de MIA-melding op alternatieve wijze te doen. Bovenomschreven brief van Bureau IRWA waarbij op vereenvoudigde wijze de aanvullende MIA-melding kon worden gedaan, bood daartoe voldoende aanwijzing.

De mogelijkheid om op enig moment op een en hetzelfde formulier zowel de VAMIL- als de MIA-melding te doen, is onvoldoende om in het onderhavige jaar de VAMIL-meldingen mede aan te merken als MIA-meldingen.

9. Ten aanzien van de stelling van belanghebbende dat de Inspecteur ten onrechte de geclaimde MIA voor de op de specificatie met volgnummer 8 aangeduide inves-te-ring ad fl. 115.000,- heeft geweigerd, overweegt het Hof als volgt.

10. Tot de stukken behoort een tweetal kopieën van de door gemachtigde op 17 december 2001 ondertekende en bij Bureau IRWA ingediende meldingsformulieren voor (gecombineerd in één formulier) VAMIL en MIA ter zake van twee investeringen ad fl. 106.000,- en fl. 115.000,-.

De eerste kopie betreft de melding door AB BV (opgenomen in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met belanghebbende) van een investering ad fl. 106.000,-. Het formulier is ingevuld door een assistente van gemachtigde. Na invulling is de tenaam-stelling van de aanvrager gewijzigd waarbij B is doorgestreept en door gemachtigde is daarvoor in de plaats C ingevuld, voorzien van zijn hand-tekening. AC BV is niet opgenomen in een fiscale eenheid met belanghebbende.

De tweede kopie betreft eveneens de melding door AB BV van een investering ad fl. 115.000,-. Het formulier is ingevuld door een assistente van gemachtigde. Na invulling is de tenaamstelling van de aanvrager gewijzigd waarbij B is doorgestreept en in de plaats daarvan wederom C is ingevuld. Ter zitting hebben partijen verklaard, niet met zekerheid te kunnen zeggen wie deze laatste wijziging heeft aangebracht. Belanghebbendes gemachtigde heeft ontkend deze laatste wijziging zelf te hebben aangebracht.

Een kopie van de melding voor de investering van fl. 115.000,- is tevens als bijlage E 1/3 bij het beroepschrift gevoegd. Op deze kopie is de naam AB BV evenwel niet gewijzigd in AC BV.

Tot de stukken behoort voorts een tweetal brieven van Bureau IRWA met dagtekening 10 ja-nu-ari 2002 (bijlage E 3/3 en bijlage F bij het beroepschrift). In de brieven bevestigt Bureau IRWA de aanmel-ding voor de VAMIL en de MIA van de investeringen ad fl. 115.000,- en fl. 106.000,-. Beide brieven zijn gericht aan belanghebbendes gemachtigde, die tevens gemachtigd is namens AC BV de desbetreffende meldingen te doen. Onder het kopje ‘Betreft’ is vermeld: “Ontvangstbevestiging Meldingsformulier Milieu-investeringsaftrek/Vamil, AC”. In beide brieven wordt voorts aangegeven dat de desbetreffende melding op 2 januari 2002 door Bureau IRWA is ontvangen.

11. Uit de omstandigheden dat bovenvermelde bij Bureau IRWA ingediende formulieren (waarop in beide gevallen de naam AB BV is gewijzigd in AC BV) op dezelfde datum door belanghebbendes gemachtigde zijn ondertekend, gemachtigde heeft verklaard dat hij zelf ter zake van de investering ad fl. 106.000,- de tenaam-stelling heeft gewijzigd, er geen aanleiding is te veronderstellen dat een medewerker van Bureau IRWA op het formulier ter zake van de investering ad fl. 115.000,- zonder enige aanwijzing of opdracht daartoe zelfstandig de tenaamstelling heeft gewijzigd, alsmede de brieven van Bureau IRWA waarin de melding wordt bevestigd van beide investeringen op naam van AC BV, leidt het Hof af dat op het meldingsformulier ter zake van de investering ad fl. 115.000,- de tenaamstelling in AC BV is gewijzigd namens, in opdracht van dan wel op aanwijzing van belanghebbendes gemachtigde.

Alsdan is de onder 9 genoemde MIA-melding gedaan op naam van AC BV en heeft de Inspecteur terecht bij belanghebbende de geclaimde MIA geweigerd.

Aan het verzoek van gemachtigde ter zitting om alsdan de MIA in aanmerking te nemen bij AC BV gaat het Hof voorbij, nu de aangifte vennootschapsbelasting 2001 van AC BV tijdens deze mondelinge behandeling niet aan de orde is.

12. De omstandigheid dat op het door gemachtigde (als bijlage E 1/3 bij het beroepschrift) overgelegde kopie van het meldings-formulier de tenaamstelling niet is gewijzigd, maakt dit oordeel niet anders nu het zeer wel mogelijk is dat dit kopie is gemaakt direct na invulling van het formulier en vervolgens is opgenomen in het dossier van gemachtigde, en de wijziging in de tenaamstelling pas na het maken van het kopie is aangebracht. Het tijdsverloop tussen ondertekening op 17 december 2001 en de ontvangst bij Bureau IRWA op 2 januari 2002 biedt in ieder geval de mogelijkheid daartoe.

De stelling van gemachtigde in zijn pleitnota, dat de melding door AC BV is gedaan op naam en voor rekening van AB BV, maakt ’s Hofs oordeel niet anders. Niet valt in te zien dat gemachtigde, die gerechtigd is op te treden namens beide vennootschappen, de naam van de ene vennoot-schap vermeldt terwijl de investering in werkelijkheid door een andere vennootschap wordt aangegaan. Aan het opnemen van de naam AC BV op het meldingsformulier dient (nu een nadere toelichting op het formulier achterwege is gebleven) dan ook rechtsgevolg te worden verbonden. Bovendien heeft gemachtigde ter zitting aangegeven dat de overeenkomst waar-naar hij in zijn pleitnota nog verwijst, nimmer is opgemaakt.

’s Hofs oordeel vindt voorts bevestiging in de uiteenzetting van belanghebbendes gemachtigde ter zitting dat meerdere inves-te-rin-gen (uiteindelijk) op naam van AC BV zijn gedaan en vervolgens ter beschikking zijn gesteld van belanghebbende, waarbij de daarmee samenhangende vergoeding werd verdisconteerd in de tussen beide vennootschappen in rekening gebrachte inkoopprijs.

13. Het gelijk is derhalve aan de inspecteur, het beroep is ongegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 17 oktober 2006 te Arnhem door mrs Van Amsterdam, voorzitter, Ettema en Spek, raadsheren en op die datum door de voorzitter in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs Woeltjes als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(V.F.R. Woeltjes) (A.M. van Amsterdam)

Afschriften aangetekend per post verzonden op: 20 oktober 2006

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.