Gerechtshof Arnhem, 15-11-2006, AZ3186, 06-00200
Gerechtshof Arnhem, 15-11-2006, AZ3186, 06-00200
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 15 november 2006
- Datum publicatie
- 29 november 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2006:AZ3186
- Zaaknummer
- 06-00200
Inhoudsindicatie
Waterschapsomslagen.
Belanghebbendes perceel heeft belang bij het waterkwantiteitsbeheer maar is ingedeeld in een verkeerde omslagklasse.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
eerste meervoudige belastingkamer
nr. 06/00200
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
appellant : X (hierna: belanghebbende)
te : Z
verweerder in hoger beroep : de heffingsambtenaar van het waterschap Groot Salland (hierna: verweerder)
aangevallen uitspraak : van de rechtbank te Zwolle-Lelystad (hierna: de Rechtbank) van 28 maart 2006, nr. AWB 05/469, inzake uitspraak op bezwaarschrift tegen aanslag
soort belasting : waterschapsomslagen
jaar : 2004
onderzoek ter zitting : op 1 november 2006 te Arnhem door mr. Monsma, voorzitter, mr. De Kroon en mr. Den Ouden in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier
waarbij verschenen : belanghebbende alsmede de verweerder
gronden:
1. Voor dit geding staat vast:
1.1. De aanslag is belanghebbende opgelegd wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de ongebouwde onroerende zaken kadastraal bekend gemeente P, sectie A, nummer 1, berekend naar een oppervlakte van 970 m² in klasse 4 voor het waterkwantiteitsbeheer (in de toelichting op het aanslagbiljet aangeduid als waterbeheersing), nummer 2, berekend naar een oppervlakte van 7 670 m² in klasse 2 en nummer 3, berekend naar een oppervlakte van 4 940 m² in klasse 2 (hierna tezamen ook aan te dui-den: de percelen) alsmede de gebouwde onroerende zaak plaatselijk bekend Nieuwe a-straat 1 te P naar een WOZ-waarde van € 330 351 (hierna: het woonhuis).
1.2. De percelen en het woonhuis liggen niet in het gebied van de waterkeringszorg.
1.3. De percelen met nummers 2 en 3 zijn weidegronden en zijn door belanghebbende in gebruik gegeven aan derden.
1.4. Perceel nummer 1 is ongeveer 200 m lang en ongeveer 5 m breed. Aan de zuidzijde ervan staan over de gehele lengte bomen. Met de noordzijde grenst het aan watergang B1. Aan het westelijke uiteinde is deze watergang door een gemaal verbonden met het C-kanaal. Vanuit en naar dat kanaal kan het gemaal water aan respectievelijk afvoeren. De watergang en het gemaal zijn in eigendom en beheer bij het waterschap.
1.5. Vanuit elk van de percelen is de gemiddelde afstand tot de zo-even genoemde watergang minder dan 200 m.
2. In geschil is of de percelen en het woonhuis belang hebben bij het waterkwantiteitsbeheer en, zo ja, of de percelen zijn ingedeeld in de juiste omslagklasse.
3.1. De klacht van belanghebbende over wateroverlast in de kelder van zijn woonhuis tengevolge van de wijze waarop het waterschap zijn waterbeheersingstaak uitoefent, kan hem in dit geding niet baten. Zoals de Hoge Raad heeft beslist in het arrest van 23 sep-tember 1998, nr. 32 559, BNB 1998/359*, doet voor de beantwoording van de vraag of een onroerende zaak belang heeft bij de taakvervulling van een waterschap, de wijze waarop dat waterschap zijn taak vervult niet ter zake, doch is slechts beslissend of de onroerende zaak in algemene zin belang heeft bij die taakvervulling. Dat dit laatste het geval is, wordt door belanghebbende niet bestreden. Integendeel wordt dat belang slechts bevestigd door zijn meer specifieke klacht over de zijns inziens ontoereikende capaciteit van de pomp van het onder 1.4 bedoelde gemaal.
3.2. Aan dat belang doet niet af dat belanghebbende krachtens een keur (verordening van het waterschap) verplicht is als grondeigenaar te gedogen dat het waterschap onder-houd pleegt aan een belendende watergang. De wijze waarop en de frequentie waarmee het waterschap onderhoud uitvoert, staat niet ter beoordeling van de administratieve rechter in belastingzaken. Voorts brengt geen rechtsregel mee dat een dergelijke gedoogplicht moet worden vermeld in de kadastrale registratie of in de leggers waarin volgens de artikelen 68 en 78 van de Waterschapswet onderhoudsplichtigen of onderhoudsver-plichtingen zijn aangewezen. De totstandkoming en de wijziging van een keur zijn omringd met de waarborgen waarin artikel 80 van de Waterschapswet voorziet; tegen de vaststelling of wijziging van een keur staat krachtens artikel 153, eerste lid, onderdeel c, van die wet administratief beroep open bij gedeputeerde staten.
3.3. Wat de indeling van belanghebbendes percelen in omslagklassen betreft, gaan partijen eenstemmig ervan uit dat de percelen geen bos of natuurgebied zijn in de zin van artikel 1, onderdeel d, van Omslagklassenverordening van het Waterschap Groot Salland 1997 (hierna ook: de Omslagklassenverordening) en geen bos en natuurterreinen in de kennelijk daarmee samenvallende zin van artikel 8. Belanghebbende betwist dat zijn percelen gelegen zijn in hellend gebied als bedoeld in onderdeel h van artikel 1 voormeld. Blijkens de verschillende klassen waarin enerzijds perceel 1 en anderzijds de percelen 2 en 3 zijn ingedeeld, gaat ook de verweerder ervan uit dat perceel 1 in een ander waterhuishoudkundig als eenheid te beschouwen gebied ligt dan de percelen 2 en 3. In elk van beide moet dus, gegeven de criteria voor indeling in ‘vlak’ of ‘hellend’ zoals vervat in bijlage 3 van (de toelichting op) de Omslagklassenverordening, worden bezien of het betrokken gebied reliëfrijk is en relatief grote verschillen in maaiveldhoogte vertoont, in zowel de lengte als de dwarsrichting van de watergang, een en ander in de zin van artikel 1, onderdeel h, van die verordening. Dit wordt niet voldoende aannemelijk uit de kaart van maaiveldhoogten in de omgeving van de percelen en het uittreksel van de kadastrale kaart die ter zitting zijn overgelegd. Perceel 1 (de smalle strook langs de voormelde watergang) en het noordelijk en noordoostelijk daarvan gelegen gebied ver-toont geen grotere verschillen dan die welke zijn weergegeven in groenblauwe tinten, afgezien van de in donkerblauw gemarkeerde watergang B2 en een op de ‘knik’ tussen het oostelijke en het noordwestelijke gedeelte daarvan uitkomende sloot die niet in beheer bij het waterschap is. Voor de in klasse 2 ingedeelde percelen 2 en 3 geldt dit op zichzelf weliswaar in mindere mate, doch hoogteverschil treedt daar vrijwel alleen op in de dwarsrichting van de nagenoeg evenwijdig verlopende watergangen B1 en B3 ten zuidzuidwesten daarvan. Beide watergangen verlopen bovendien in een rechte lijn, afgezien van de duiker onder de Nieuwe a-straat en het gedeelte van B3 dat voor de a-straat naar het zuiden afbuigt. Naar de voormelde criteria beantwoorden zowel de percelen op zichzelf als de waterhuishoudkundige eenheden waarvan zij deel uitmaken meer aan de omschrijving van vlakke dan van hellende gebieden.
3.4. Bij een ontwateringsdiepte van <1,35 m, zoals de Rechtbank bij de door haar aan-vaarde ligging van de percelen in hellend gebied heeft aangenomen en belanghebbende in hoger beroep niet betwist, en dus tevens van <1,75 m bij ligging in vlak gebied, wor-den aan de percelen voor ‘belang’ bij de waterafvoer en ‘weinig belang’ bij de wateraanvoer vier punten toegekend, die volgens artikel 12 van de Omslagklassenverordening leiden tot indeling in klasse 4. Dit leidt er, gelet op artikel 1, toe dat de berekening van de omslag over de percelen 2 en 3 moet worden gehalveerd.
3.5. Belanghebbende beklaagt zich over schending van het gelijkheidsbeginsel doordat land dat, zoals het zijne, lager ligt in een meer betalende omslagklasse valt dan hogergelegen land. Overal valt evenveel regen en water van andere mensen loopt naar zijn land toe, aldus belanghebbende. Deze klacht behoeft, na hetgeen zo-even over de indeling in omslagklassen is overwogen, geen behandeling meer. Overigens stuit de klacht reeds af op het uitgangspunt, dat de omslagheffing volgens de Omslagklassenverordening wordt gedifferentieerd naar de fysieke gesteldheid van ongebouwde eigendommen en de daaruit voortvloeiende verschillen in belang bij de taakvervulling van het waterschap. Deze differentiatie wordt voorgeschreven in artikel 120, zevende lid, van de Waterschapswet, juist om te voorkomen dat verschillen in hoedanigheid of ligging zouden leiden tot one-venredig voor of nadeel voor de omslagplichtigen. Zoals is geoordeeld in het arrest van de Hoge Raad van 22 oktober 2004, nr. 38 862, BNB 2005/25*, komt aan de waterschappen een zekere vrijheid toe bij het instellen van omslagklassen en bij de indeling van gebieden in die klassen, en dus bij het trekken van grenzen tussen die gebieden, mits daarbij de grenzen der redelijkheid in acht worden genomen, en noopt het gelijkheidsbeginsel niet tot een verdergaande gelijke behandeling dan voortvloeit uit deze redelijkheidstoets. Niet is gesteld of gebleken dat die grenzen willekeurig zijn getrokken. Voorts is gesteld noch gebleken dat de in artikel 1 voormeld vastgelegde verhouding tussen de verschillende vermenigvuldigingsfactoren onvoldoende zou kunnen voorkomen – laat staan ertoe zou bijdragen – dat verschillen in hoedanigheid of ligging leiden tot onevenredig voor of nadeel voor degenen die voor het waterkwantiteitsbeheer omslagplichtig zijn.
3.6. Met ligging in een ruilverkavelingsgebied en de daaruit voortvloeiende verschuldigdheid van landinrichtingsrente kan geen rekening worden gehouden bij de klassenindeling. Voor zover belanghebbende in dit verband een verdergaande herziening van de klassenindeling beoogt te bepleiten dan in het vorenoverwogene besloten ligt, stuit zijn grief af op hetgeen daarover is beslist in het arrest van de Hoge Raad van 30 mei 2001, nr. 34 716, BNB 2001/300c*.
3.7. Wat de heffingsmaatstaf voor de omslagheffing gebouwd betreft, stelt belanghebbende dat hij hoger beroep heeft aangetekend inzake de vastgestelde waarde. Indien hij daarmee doelt op het hoger beroep inzake de waardebeschikking van de gemeente P voor de jaren 2005 en 2006, ziet hij eraan voorbij dat de onderhavige omslagheffing het jaar 2004 betreft en dat daarvoor ingevolge artikel 120, tweede lid, van de Waterschapswet de vastgestelde waarde voor het tijdvak 2001-2004 geldt. Bij het Hof is noch beroep noch hoger beroep van belanghebbende tegen de voor dat tijdvak vastgestelde waarde bekend.
3.8. Wat de overige klachten betreft, die de rechtmatigheid van de onderhavige omslagheffing niet raken, heeft de verweerder belanghebbende ter zitting gewezen op het bestaan van een schadeadviescommissie. De behandeling van belanghebbendes klachten door die com-missie en eventueel door belanghebbende te overwegen nadere stappen kunnen niet van invloed zijn op de uitkomst van de onderhavige beroepsgang voor de administratieve rechter in belastingzaken, waarin slechts ter beoordeling staat of de aanslag na bezwaar op een te hoog bedrag is gehandhaafd.
slotsom:
De Rechtbank heeft het beroep ten onrechte ongegrond verklaard. De aanslag moet worden verminderd tot een, berekend naar 0.09.70+0.76.70+0.49.40 ha à (2× € 1) ofwel € 73,33 aan omslagheffing ongebouwd en € 76,85 aan omslagheffing gebouwd, in totaal derhalve € 150,18.
proceskosten:
De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op zijn reis en verblijfkosten, begroot op € 34 voor de zitting van de Rechtbank en op € 29 voor de zitting van het Gerechtshof.
beslissing:
Het Gerechtshof, recht doende in hoger beroep:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en, opnieuw recht doende:
– vernietigt de uitspraak van de verweerder;
– vermindert de aanslag tot € 150,18;
– gelast het waterschap Groot Salland aan belanghebbende de door hem gestorte griffie-rechten van (€ 37 + € 105=) € 142 te vergoeden;
– veroordeelt de verweerder in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 63, te vergoeden door het waterschap Groot Salland.
Aldus gedaan te Arnhem op 15 november 2006 door mr. Monsma, voorzitter, mr. De Kroon en mr. Den Ouden. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter,
(W.J.N.M. Snoijink) (J.A. Monsma)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 november 2006
Binnen zes weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal kunnen de belanghebbende en het dage¬lijks bestuur van het waterschap tegen deze mondelinge uitspraak beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20 303, 2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van dit proces-verbaal overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid alsnog gronden voor het beroep in cassatie aan te voeren.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.