Gerechtshof Arnhem, 24-10-2006, AZ3268, 06-00069
Gerechtshof Arnhem, 24-10-2006, AZ3268, 06-00069
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 24 oktober 2006
- Datum publicatie
- 29 november 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2006:AZ3268
- Zaaknummer
- 06-00069
Inhoudsindicatie
Procesrecht.
Het hof kan zich niet vinden in de strikte aanpak van de rechtbank inzake de overschrijding van de gestelde termijn voor het motiveren van het beroep.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 06/00069
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
eiser : X (hierna: belanghebbende)
te : Z
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)
aangevallen beslissing : uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 27 december 2005, nr. AWB 05/2184
betreft : naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari t/m 30 juni 2001 alsmede de boetebeschikking
nummer : 00
mondelinge behandeling : op 10 oktober 2006 te Arnhem
waarbij verschenen : belanghebbende vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur
gronden:
1. Uit een strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat belanghebbende in de jaren 1999 tot en met 2001 heeft gehandeld in gestolen auto’s. Naar aanleiding daarvan is hij strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld.
2. Bij brief van 21 september 2004 heeft de Inspecteur belanghebbende medegedeeld dat op grond van gegevens van het rapport van de politie regio A over de periode 1999 tot en met 2001 onder meer de onderhavige naheffingsaanslag omzetbelasting met boete zal worden opgelegd.
3. Aan belanghebbende is met dagtekening 26 november 2004 de onderhavige naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. Belanghebbendes gemachtigde heeft hiertegen op 7 januari 2005 en derhalve tijdig bezwaar aangetekend. Dat bezwaar luidt als volgt:
“Betreft: Bezwaar tegen naheffingsaanslag omzetbelasting 1999 t/m 2001 t.n.v. X, Autosloperij B, a-straat, Q, Aanslagnummer: 00
Geachte mevrouw, mijnheer,
Namens cliënt maken wij bezwaar tegen bovengenoemde omzetbelasting.
Wij zullen op korte termijn dit bezwaar nader toelichten.
In afwachting van Uw berichten, verblijven wij, [...]”
4. Bij brief van 13 januari 2005 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht het bezwaarschrift binnen vier weken aan te vullen met de gronden van het bezwaar. Op 15 maart 2005 heeft de Inspecteur deze termijn met vier weken verlengd.
5. Belanghebbendes gemachtigde heeft tijdens de bezwaarfase telefonisch overleg gevoerd met de Belastingdienst. Tijdens bedoeld overleg heeft belanghebbendes gemachtigde de Inspecteur verzocht om toezending van genoemd politierapport ten einde het bezwaarschrift te kunnen motiveren. De Inspecteur heeft hem toen medegedeeld dat dit stuk niet kon worden vrijgegeven. Belanghebbende heeft ook de tweede termijn van vier weken onbenut gelaten.
6. Bij kennisgeving van 26 april 2005 heeft de Inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar wegens het ontbreken van een motivering. De Inspecteur heeft belanghebbende daarin gewezen op de nog toe te zenden formele uitspraak, waarvan de in de kennisgeving vermelde motivering deel uitmaakte.
7. Met dagtekening 9 mei 2005 heeft de Inspecteur de aangekondigde formele uitspraak op bezwaar gedaan, waarop is aangegeven dat het eerder vastgestelde bedrag niet wordt verminderd. Voorts is daarop vermeld: “Aan het bezwaar wordt niet tegemoetgekomen overeenkomstig is medegedeeld in mijn brief van 26 april 2005….”. Op 27 mei 2005 heeft de Inspecteur alsnog het gevraagde politierapport aan belanghebbendes gemachtigde opgestuurd.
8. Tegen de uitspraak heeft belanghebbende op 20 juni 2005 bij een pro forma beroepschrift beroep ingesteld bij de Rechtbank Arnhem.
9. Bij brief van 27 juni 2005 is belanghebbende door de griffier van de rechtbank in de gelegenheid gesteld binnen vier weken de gronden van het beroepschrift aan te vullen. Daarbij is belanghebbende er op gewezen dat indien herstel van het verzuim achterwege blijft de rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk kan verklaren. Belanghebbende heeft de gegeven termijn onbenut gelaten. Bij brief van 15 augustus 2005 is de gemachtigde van belanghebbende daarop gewezen en is hij in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van één week zijn beroep alsnog (nader) te motiveren. Daarbij is opnieuw aan de gemachtigde het mogelijke gevolg van het niet herstellen van het motiveringsgebrek medegedeeld.
10. Belanghebbendes gemachtigde heeft vóór afloop van de termijn waarbinnen het beroepschrift van gronden had moeten zijn voorzien de griffier van de Rechtbank per telefoon medegedeeld dat hij nog doende was om met de Inspecteur tot een minnelijke oplossing van het geschil te komen. De griffier heeft deze mededeling voor kennisgeving aangenomen.
11. Bij brief van 23 augustus 2005 heeft belanghebbendes gemachtigde alsnog zijn bezwaren tegen de onderhavige naheffingsaanslag en de boete gemotiveerd aan de Inspecteur uiteengezet en geconcludeerd tot een door de Inspecteur (ambtshalve) te verlenen vermindering van de aanslag en de boete.
12. Nadat de termijn van één week op 22 augustus 2005 was afgelopen heeft belanghebbendes gemachtigde bij faxbericht van 25 augustus 2005 de gronden van het beroep bij de Rechtbank ingediend. Daarbij was een brief gevoegd die luidde als volgt:
“Betreft: motivering
Weledelgestrenge Heer,
Op verzoek van mijn cliënt, X. p/a a-straat 1 te Q, bericht ik u als volgt.
Op dit moment loopt er nog overleg met de Inspecteur van de belastingdienst Rivierenland. Tot behoud van rechten werd dezerzijds een pro forma beroep ingediend bij de Rechtbank. Binnen dit kader zend ik u bijgaand een motivering van het beroep plus een kopie van het bestreden besluit. De door U gevraagde schriftelijke volmacht zal op korte termijn worden toegezonden.
Tot nadere toelichting bereid.”
13. De Rechtbank heeft belanghebbendes beroep niet op de voet van artikel 8:54, lid 1, letter b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vereenvoudigd afgedaan.
14. Bij brief van 31 augustus 2005 heeft de griffier van de Rechtbank de Inspecteur verzocht een verweerschrift in te dienen.
15. Een afschrift van het op 27 september 2005 bij de Rechtbank ingekomen verweerschrift met bijlagen is op 29 september 2005 doorgestuurd naar belanghebbendes gemachtigde. Vervolgens zijn partijen schriftelijk uitgenodigd voor een mondelinge behandeling van het beroepschrift ter zitting van 18 november 2005.
16. Binnen de termijn van artikel 7:18, lid 1, van de Awb heeft belanghebbende voor de zitting nog schriftelijk gereageerd op het verweerschrift van de Inspecteur, welk stuk door de griffier van de Rechtbank is doorgestuurd naar de Inspecteur.
17. Bij uitspraak van 27 december 2005 heeft de Rechtbank belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
18. In geschil is of belanghebbende ontvankelijk is in zijn beroep en zo ja, of hij terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar.
Ontvankelijkheid van het beroep:
19. Belanghebbende heeft twee dagen na afloop van de tweede termijn waarbinnen hij het beroepschrift van een motivering had moeten voorzien, de gronden van het beroep bij de Rechtbank ingediend. Daarbij was een afschrift van genoemde formele uitspraak gevoegd.
20. Desgevraagd heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat hij tijdens het onder 10 genoemde telefoongesprek met de Griffier van de Rechtbank er niet op is gewezen dat het beproeven van een compromis hem niet ontsloeg van de verplichting het beroepschrift tijdig te motiveren en dat evenmin een mogelijk wenselijke verlenging van de gegeven termijn aan de orde is gesteld. Op 23 augustus 2005 heeft belanghebbendes gemachtigde de onder 11 genoemde brief aan de Inspecteur verzonden.
21. De overschrijding van de termijn waarbinnen belanghebbende zijn beroep had moeten motiveren is voor de Rechtbank geen aanleiding geweest de zaak vereenvoudigd af te doen. De Inspecteur is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen, waarna partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling van de zaak. Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende nog schriftelijk gereageerd op het verweerschrift van de Inspecteur.
22. Onder de gegeven omstandigheden is het Hof van oordeel dat de Rechtbank aan het niet tijdig verstrekken van de gronden van het beroep redelijkerwijs niet het gevolg van de niet-ontvankelijkheid van het beroep heeft kunnen verbinden. De uitspraak van de Rechtbank moet derhalve worden vernietigd.
De ontvankelijkheid van het bezwaar:
23. In de onder 2 vermelde brief van 21 september 2004 waarin de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag heeft aangekondigd zijn slechts de door de Inspecteur vastgestelde bedragen van de over de jaren 1999, 2000 en het eerste halfjaar van 2001 te weinig voldane omzetbelasting vermeld. Een onderbouwing van deze bedragen ontbreekt. Wel is daarin vermeld dat de berekeningen zijn gemaakt aan de hand van de gegevens en cijfers volgens meergenoemd politierapport. Een kopie van dat rapport is niet bijgevoegd. De Inspecteur heeft belanghebbende eerst nadat hij op 9 mei 2005 uitspraak op bezwaar had gedaan op 27 mei 2005 het door belanghebbendes gemachtigde gevraagde politierapport verschaft.
24. De Inspecteur maakt tegenover de betwisting door belanghebbendes gemachtigde niet aannemelijk dat hij belanghebbende vóór de bestreden uitspraak voldoende heeft geïnformeerd omtrent de onderbouwing van de naheffingsaanslag en de boete zodat belanghebbende in staat was zijn bezwaar te motiveren. Dit brengt mee dat van belanghebbende geen verdergaande motivering mocht worden verlangd dan hij heeft gegeven.
25. Het vorenstaande voert tot het oordeel dat de Inspecteur belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De uitspraak op bezwaar moet hierom worden vernietigd.
26. Het Hof zal de Inspecteur opdragen om a) belanghebbende in de gelegenheid te stellen op zijn bezwaar te worden gehoord en b) vervolgens opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.
27. Het beroep van belanghebbende is gegrond.
proceskosten:
Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 (proceshandelingen) x € 322 x factor 1 = € 644 + € 10 (reiskosten belanghebbende) = € 654.
beslissing:
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijst de zaak terug naar de Inspecteur en draagt hem op belanghebbende te horen en opnieuw uitspraak op bezwaar te doen;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door hem betaalde griffierecht van € 37 ter zake van de behandeling van het beroep door de rechtbank;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door hem betaalde griffierecht van € 211 ter zake van de behandeling van het hoger beroep;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 654 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 24 oktober 2006 door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. J. Lamens en mr.drs. W.A.P. Nieuwenhuizen, raadsheren.
De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts) (C.M. Ettema)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.